huns - Persoonlijk voornaamwoord
1. (verouderd) genitief van zij en ze (3e persoon meervoud)
♢ Wat wreedheid schijnt is weldaad vaak, ja zeker de jagers hebben eene delicate taak en ze zijn er niet om huns wil.
huns - Bezittelijk voornaamwoord
1. (verouderd) genitief (m) (van) hun
♢ Ik heb menschen gezien, die door den krijg helemaal te gronde waren gebracht; (…) weduwen-moeders van den steun huns mans of van den steun hunner zonen beroofd; maar geen enkel verwijt of klacht heb ik hooren opgaan tegen 't verbod van doorlating van 't duitsche leger over België.
2. (verouderd) genitief (n) (van) hun
♢ Toen, volgens de zede huns volks, schoren de Hunnen het hoofdhaar (…)
Woordherkomst
hun met het achtervoegsel -s
Gepubliceerd op 04-12-2017
huns
betekenis & definitie