Gepubliceerd op 04-12-2017

huns

betekenis & definitie

huns - Persoonlijk voornaamwoord
1. (verouderd) genitief van zij en ze (3e persoon meervoud)
Wat wreedheid schijnt is weldaad vaak, ja zeker de jagers hebben eene delicate taak en ze zijn er niet om huns wil.

huns - Bezittelijk voornaamwoord
1. (verouderd) genitief (m) (van) hun
Ik heb menschen gezien, die door den krijg helemaal te gronde waren gebracht; (…) weduwen-moeders van den steun huns mans of van den steun hunner zonen beroofd; maar geen enkel verwijt of klacht heb ik hooren opgaan tegen 't verbod van doorlating van 't duitsche leger over België.
2. (verouderd) genitief (n) (van) hun
Toen, volgens de zede huns volks, schoren de Hunnen het hoofdhaar (…)

Woordherkomst
hun met het achtervoegsel -s