hakhout - Zelfstandignaamwoord
1. hout dat gebruikt wordt voor het haardvuur als brandhout
♢ Toen zij, Althaea, nog in 't kraambed lag, na de geboorte van Meleager, hadden de drie Parcen in de haard een tak geworpen en al spinnend aan zijn levensdraad hem toegevoegd: jij, pasgeboren kind, ontvangt van ons dezelfde levensduur als dit stuk hout.' — Toen de godinnen na die voorspelling waren weggegaan, had zij, de moeder, het gloeiend hout snel uit het vuur gehaald, gekoeld in water en sinds die tijd lag het diep weggestopt in huis en had door eigen voortbestaan dat van de jongeman verzekerd. Nu pakt de moeder het te voorschijn, laat een stapel hout —pijnboom- en hakhout — brengen en ontsteekt een dreigend vuur. Tot viermaal toe tracht ze de tak de vlammen in te gooien, maar viermaal schrikt ze terug:
2. houtgewas dat ieder 6-10 jaar gekapt wordt meestal om te gebruiken als brandhout
Woordherkomst
samenstelling van hak(werkwoord) en hout
Synoniemen
[2] slaghout, akkersmaalshout, schaarhout, srubben
Gepubliceerd op 04-12-2017
hakhout
betekenis & definitie