Gepubliceerd op 04-12-2017

gevoegelijk

betekenis & definitie

gevoegelijk - Bijvoeglijk naamwoord
1. passend, betamelijk, behoorlijk
- Wij zullen het overlijden van de koning op een gevoegelijk moment herdenken.

gevoegelijk - Bijwoord
1. zonder probleem, zonder dat je de waarheid geweld aandoet
We kunnen Juliana's oorlogsredes dus gevoeg(e)lijk opvatten als haar eigen woorden, zij het dat ze die wellicht formuleerde in samenspraak met toenmalige medewerkers en huisgenoten. Het ligt bijvoorbeeld voor de hand dat de Amerikaanse echtgenote van secretaris Van Tets hielp met het Engels. Het in 1948 door de Nederlandse consul in Canada G.P. Luden geschetste beeld echter van de prinses die haar toespraken houdt vanaf een vodje papier in haar tas waarop ze onderweg haar aantekeningen heeft genoteerd, onderstreept hoezeer Juliana's woorden haar eigen woorden waren.
Het stereotype beeld van de vrome muzelman te paard, met in zijn rechterhand het zwaard en in de linker de Nobele Qur'an, kan gevoeg(e)lijk naar het rijk waar broodje aap gegeten wordt.

Woordherkomst
Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord gevoegen met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-