forceren - Werkwoord
1. (ov) een beslissing afdwingen
♢ Het team forceerde de overwinning.
2. (ov) openbreken.
♢ De dief had de deur geforceerd.
3. (refl) te veel van zichzelf vergen
♢ Tijdens de sprint had hij zichzelf geforceerd met een spierletsel als resultaat.
4. manier van metaal vervormen waarbij het metaal niet verwarmd wordt
Woordherkomst
afgeleid van het Franse forcer (met het achtervoegsel -eren)
Gepubliceerd op 14-11-2017
forceren
betekenis & definitie