Gepubliceerd op 14-11-2017

evengoed

betekenis & definitie

evengoed - Bijwoord
1. toch
Hij kan evengoed gaan zwemmen, ook al heeft hij een grote wond op zijn been.
2. al met al
Evengoed is uitgerekend nu moed vereist om Poetin (en Trump) te antwoorden met daden van de EU. Nederlandse politici zijn zoals bekend erg goed in grote woorden, minder in actie, maar juist die combinatie zou nu een vergissing zijn.
3. ook
We kunnen evengoed nog wat boodschappen gaan doen als we onvoldoende in huis hebben.