dubbel - Bijvoeglijk naamwoord
1. tweemaal voorhanden
♢ Hij kreeg een dubbele uitkering.
dubbel - Zelfstandignaamwoord
1. (m) persoon die in bepaalde scenes een acteur vervangt
2. (n) dubbelspel bij de tennissport
3. (m)/(n) soort bier
dubbel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelen
♢ Ik dubbel
2. gebiedende wijs van dubbelen
♢ dubbel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubbelen
♢ dubbel je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Dubbel liggen
Hevig lachen.
♦ met dubbel krijt schrijven
teveel in rekening brengen
Verwante begrippen
tweeledig, tweevoudig
Gepubliceerd op 13-11-2017
dubbel
betekenis & definitie