dóórgaan - Werkwoord
1. (inerg) ~ met: niet stoppen, blijven
♢ Het is altijd nog mogelijk door te gaan.
2. door winst te behalen verder kunnen gaan.
♢ Het land ging door nadat ze twee keer hadden gewonnen.
3. plaatsvinden ondanks voorafgaande twijfel
♢ De voetbalwedstrijd gaat ondanks het slechte weer toch door.
4. (België) plaatsvinden
♢ De opening gaat door op 27 juli.
doorgáán - Werkwoord
1. (ov) doorstaan, zien vol te houden.
♢ Hij moest de operatie doorgáán zonder verdoving.
doorgaan - Werkwoord
1. voltooid deelwoord van doorgaan
Woordherkomst
voltooid deelwoord van doorgaan
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Onder het juk moeten doorgaan
zich aan andermans macht moeten onderwerpen
Synoniemen
[2] volhouden
Antoniemen
[1] stoppen
Gepubliceerd op 13-11-2017
doorgaan
betekenis & definitie