buis - Zelfstandignaamwoord
1. (f)/(m) een hol, cilindrisch voorwerp
♢ Kun je dat voorwerp even in de buis stoppen?
2. (f)/(m) (België) een onvoldoende rapportcijfer
♢ Evelien heeft een buis voor Nederlands.
3. (f)/(m) een televisie
♢ Wat is er vanavond op de buis?
4. (f)/(m) (biologie) het onderste deel van een vergroeidbladige kelk of kroon
♢ Dit deel van de kroon heet een buis.
5. (f)/(m) (militair) een mechanisme dat in de kop van projectielen geschroefd wordt om deze te laten springen
♢ Snel, schoef die buis even op dat projectiel!
6. (f)/(m) (scheepvaart) een vissersboot
♢ Ik zie daar een buis vol met haring varen.
7. (n) (kleding) een eenvoudig jasje
buis - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buizen
♢ Ik buis
2. gebiedende wijs van buizen
♢ buis!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van buizen
♢ buis je?
Synoniemen
pijp
Gepubliceerd op 10-11-2017
buis
betekenis & definitie