boord - Zelfstandignaamwoord
1. (m) (n) (scheepvaart) het dek van een schip
2. (m) (n) de verbrede bovenrand van een hemd rond de nek
3. (m) oever
4. (m) rand
boord - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boorden
♢ Ik boord
2. gebiedende wijs van boorden
♢ boord!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boorden
♢ boord je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ aan/van boord gaan
het schip betreden/verlaten
♦ dat boordje moet nog gesteven
♦ kantje boord
iets dat nog maar net goed ging
♦ iets goed aan boord leggen
iets moeilijks oplossen
Verwante begrippen
band, halsboord, kant, kraag, rand, zoom
Gepubliceerd op 10-11-2017
boord
betekenis & definitie