blazen - Werkwoord
1. (inerg) een luchtstroom veroorzaken
♢ Blaas even, dan koelt het wel af.
♢ In het zakje blazen.
♢ Het kind moet hard blazen om de kaarsjes uit te laten gaan.
2. (ov) met een luchtstroom iets vervaardigen
♢ Dit glas wordt geblazen, niet gewalst''.
♢ Bellen blazen.
3. (ov) een blaasinstrument bespelen
♢ Hij blies een vrolijk deuntje''.
blazen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blaas
Uitdrukkingen en gezegden
♦ hoog van de toren blazen
eisen stellen omdat je jezelf wel heel erg belangrijk vindt
♦ Beter hard geblazen dan de mond gebrand.
het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid een ongeluk gebeurt/iets fout gaat
♦ De aftocht blazen
verliezen en weggaan
♦ De kraaienmars blazen
Dood gaan
♦ Flink in de bus blazen
♦ Geen veer van de mond kunnen blazen
heel zwak zijn ofwel: heel arm zijn
♦ Van toeten noch blazen weten
van iets geen verstand hebben
Gepubliceerd op 30-10-2017
blazen
betekenis & definitie