besparen - Werkwoord
1. (ov) minder van iets gebruiken of verbruiken
♢ Ik bespaar benzine door minder snel te rijden.
2. (inerg), (economie) ~ op: minder geld uitgeven, bezuinigen
♢ De overheid zal moeten besparen op de onderwijsuitgaven.
3. (ov), (figuurlijk) niet met iets geconfronteerd willen worden, zorgen dat iets niet gebeurd of hoeft te gebeuren.
♢ Bespaar me je geleuter!
♢ Als je nu gewoon doet wat ik zeg bespaart met dat een hoop energie.
Woordherkomst
Afgeleid van sparen met het voorvoegsel be-.
Gepubliceerd op 10-11-2017
besparen
betekenis & definitie