afremmen - Werkwoord
1. (ov) de snelheid van iets doen verminderen
♢ Hij remde de wagen af.
2. ergatief minder vaart maken
♢ Optrekken en afremmen.
♢ De wagen remde af.
3. (ov), (figuurlijk) verminderen
♢ Medicijnen tegen een hoge bloeddruk of allergieën kunnen de lust afremmen.
♢ De te enthousiaste jongen moest door zijn ouders worden afgeremd.
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en remmen(werkwoord)
Gepubliceerd op 31-10-2017
afremmen
betekenis & definitie