aanlopen - Werkwoord
1. ergatief duren
♢ Het was al tegen sluitenstijd aangelopen.
2. ergatief in botsing komen met een staand voorwerp
♢ Hij liep tegen de punt van de tafel aan en bezeerde zich danig.
3. ergatief komen ~: ongewild ergens arriveren
♢ Deze poes is hier vorige maand aan komen lopen.
4. ergatief van een motor e.d.: enigszins verkeerd lopen waardoor grote wrijving of blokkering veroorzaakt wordt
♢ Zo te horen loopt er iets aan!
5. ergatief rood/blauw ~ een bepaalde kleur krijgen van opwinding of koude
♢ Na de akelige opmerking liep hij helemaal rood aan.
6. ergatief ~ bij terloops bezoeken
♢ We zijn even bij haar aangelopen.
7. (ov) varend bezoeken
♢ Beide havensteden werden aangelopen tijdens de rondvaart.
aanlopen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanloop
Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en lopen(werkwoord)
Gepubliceerd op 31-10-2017
aanlopen
betekenis & definitie