aankijken - Werkwoord
1. (ov) aanzien; de blik op iemands gezicht zichten
♢ Hij keek haar aan en zei: "goedenavond".
♢ De vader keek zijn dochter streng aan en toen gaf het meisje toe dat ze de kras op de auto had gemaakt.
2. (rcpq) elkaar ~ de blik op elkaars gezicht richten
♢ Zij keken elkaar aan en schoten in de lach.
Woordherkomst
samenstelling van aan(voorzetsel) en kijken(werkwoord)
Uitdrukkingen en gezegden
♦ de zaak nog eens aankijken'
afwachten
♦ aankijken op
verdenken van, geringschatten om
♦ scheef aankijken
jaloers zijn op iemand
Gepubliceerd op 31-10-2017
aankijken
betekenis & definitie