Furiën (Lat. Furiae; Gr. Erinyen, de woedenden) waren naar de voorstelling der Griekse dichters de dochters van den vrees- verwekkenden nacht.
Zij hadden een afzichtelijk voorkomen: in plaats van hoofdhaar hadden zij slangen, haar oogen waren bloed- rood; haar gewaad was zwart met een bloedrode gordel, en in haar handen droegen zij een dolk en een fakkel. Zij stegen uit de onderwereld op om de misdaden der menschen te wreken, vooral door het doen ontstaan van gewetenswroeging. Men telde er drie ; nl.: Tisiphone (den nood wrekende), Alekto (de onverzoenlijk hatende) en Megaira (de nijdige). Zij stellen het booze geweten voor.
Razende, woedende vrouwen worden nog wel furiën geheeten.