Algemeen was (en is nog) bij onbeschaafde volken het gebruik om zich door zekere tastbare voorbehoedsmiddelen te beschermen tegen boze geesten, toverij, ziekten, ongevallen, enz (Lat. amuletum, van amoliri = verwijderen of ook van het arabisch hamala = dragen).
Bij de negers in Afrika spreekt men van Jetisch, d. i. een levend of levenloos voorwerp, hetwelk een of andere geest tijdelijk tot woning kiest, zoodat men het voorwerp goddelijke eer bewijst en het tevens als voorbehoedmiddel tegen rampen aanwendt. Bij de Romeinen had men amuletten of ook talismans genoemd (eveneens een Arabisch woord, maar eigenlijk ontleend aan het Gr. telesma, d. i. gewijd beeld, voorwerp). Als amuletten dienden vooral ringen, schijven, visschen, enz. met raadselachtige in- schriften, die ziekten, enz. konden afweren. Zelfs nu nog worden in Christelijke landen amuletten gebruikt, bijv. om soldaten kogel- vrij te maken, om den invloed van hekserij af te weren, om een goede vischvangst te krijgen, enz. Figuurlijk zegt men nog wel: „Zijn aanbevelingsbrief was mij een talisman, die mij toegang tot de hoogste kringen verleende."