Cijfers omtrent de prostitutie in Nederl. West-Indie, die een vergelijking met andere landen mogelijk zouden maken, bestaan niet.
Tot prostitutie gaf in den slaventijd vooral aanleiding de omstandigheid, dat vele stads-slavinnen een zekere vrijheid genoten, niet in het huis harer meesters of meesteressen behoefden te werken, maar aan dezen wekelijks een zekere som moesten afdragen, waarbij niet gevraagd werd hoe het geld was verdiend. Gereglementeerd is de prostitutie in de koloniënniet. De aangifte van venerische ziekten - die, naar de meening van vele geneesheeren, veelvuldig voorkomen - is niet verplicht, zoodat ook van deze onvermijdelijke gevolgen der prostitutie de omvang niet bekend is. In zijn verslag over 1913 zegt de stadsgeneesheer van Curaçao: ‘Dat venerische ziekten hier geen onbekenden zijn behoeft geen betoog, waar het eiland Curaçao zijn voornaamste bron van bestaan vindt in handel en scheepvaart en de haven van Willemstad bezocht wordt door schepen, afkomstig van allerlei oorden. Of deze ziekten hier een grootere rol spelen dan in andere plaatsen onder gelijke omstandigheden verkeerende, is nog twijfelachtig; gegevens hieromtrent staan nietten dienste’ (Kol. Verslag Curaçao 1914. Bijlage D).
Het groote percentage buiten echt geboren kinderen is niet toe te schrijven aan prostitutie; een groot deel der mindere bevolking leeft, als een overblijfsel der slavernij, toen er van huwelijken geen sprake was, in concubinaat, waaruit niet mag worden afgeleid, dat de moraliteit over het algemeen laag zou zijn. (Men zie hierover Prof. Dr. W. Joest, Ethnogr. und Verwandtes aud Guayana. Int. Arch. f.
Ethn. Suppl. zu Bd. V, 1893, blz. 38) en H. Van Ommeren, Lezing Boers. Overdruk uit de ‘Suriname’ van Juli-Sept. 1911 en over de prostitutie op Curaçao het in 1913 verschenen Rapport van den centralen Gezondheidsraad omtrent voorzieningen, die op sanitair gebied te Willemstad waren te treffen in verband met de opening van het Panama-kanaal.