Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Hoeden-vlechterij

betekenis & definitie

Heel lang reeds, maar hoe lang is onbekend, vlocht men in Zuid- en Midden-Amerika sterke en buigzame stroohoeden, van uiteenloopende fijnheid en prijs, Panama-hoeden geheeten in Europa, omdat vroeger de hoeden uit Ecuador, Peru en Columbia over Panama verscheept werden; ongeveer evenals de Tanggeransche hoeden van Java in den beginne hun weg naar Frankrijk vonden als chapeaux de Manille. Het ‘stroo’ (Cabana, PAP.) 't vlechtmateriaal, is doorgaans het tot smalle reepen gesneden blad van Carludovica palmata (fam.

Cyclanthaceae), op Curagao Ipiapa of Jipyapa-palm en ook Torquilla-palm geheeten, die overvloedig groeit in Ecuador, Columbia, Venezuela op St. Domingo en Porto Rico; op laatstgenoemd eiland gebruikt men als vlechtmateriaal voor de fijnere en middelsoort hoeden ook stroo van Inodus causiarun, door de bevolking palma di sombreros genoemd.Evenzeer onbekend is hoe lang men op Curaçao reeds hoeden vlecht; een eeuw geleden werd ervan gerept. ‘Men maakt hier’, schreef de Vice-admiraal, Gouverneur-generaal van Curaçao en onderhoorige eilanden aan zijne excellentie den Staatsraad directeur-generaal van koophandel en koloniën, d.d. 2 Juli 1817 ‘men maakt hier ook een soort van gemeene stroohoeden die om derzelver ligtheid door de inwoneren gekogt en gedragen worden. Deze bezigheid verschaft naauwelijks de kost aan een klein getal arme menschen.’ Lang is men uitsluitend grove hoeden blijven vlechten; het vlechten was een volks-industrie zonder leiding; men vlocht den geheelen dag, of in vrije oogenblikken, tusschen ander werk, ordinaire hoeden van minderwaardig stroo, zg. staple-hats; en de armere negerbevolking met hare geringe behoeften vond een bestaantje, wat op dit eiland, waar de natuur niet medewerkt, moeilijk is.

Het vlechtstroo is op Curagao niet inheemsch; de plant groeit er niet en het materiaal moet van elders ingevoerd worden; tot dusver kwam het voornamelijk uit den staat Zulia bij het meer van Maracaibo (in 1911 voor ƒ68.856). Op den duur is het voor een tak van nijverheid gevaarlijk grondstoffen te moeten betrekken uit een der aan chronische roerigheid lijdende Zuid-Amerikaansche staten. Venezuela kan den uitvoer der bladeren belasten of beletten en in 1908 en 't begin van 1909 stond die uitvoer en daarmede het bedrijf geheel stil. Wat dit beteekent blijkt uit een mededeeling van het Kol. Versl. van 1913, dat op 1 Januari van dat jaar Curacao, op een bevolking van 32926 personen, 5700 hoedenvlechtende menschen rijk was.

Ten einde Curaçao onafhankelijk te maken van den invoer van hoedenstroo uit Venezuela is men sedert een paar jaren in Suriname doende verschillende soorten van Carludovica aan te planten. Eene proefzending hoedenstroo uit Suriname heeft op Curaçao, wat kwaliteit en blankheid betreft, zeer goed voldaan. En volgens berichten in de nieuwsbladen schijnt er daarenboven in de bosschen van Suriname een palmsoort voor te komen die geschikt materiaal voor de hoedenvlechterij oplevert.

De groei van de bovengenoemde ‘bezigheid’, die weinige arme menschen den kost gaf, tot een industrie, die van het toch maar kleine eiland in 1913 voor een waarde van ruim 6 ton aan hoeden uitzond, is krachtig bevorderd door den heer H.J. Cohen Henriquez en door de Curaçaosche Maatschappij tot bevordering van landbouw, veeteelt, zoutwinning en visscherij. Hij heeft van dit bedrijf een grondige studie gemaakt in de omliggende landen, enkele fijn-vlechtsters opgeleid en door woord en geschrift belangstelling gewekt voor deze zaak. Zij heeft twee scholen opgericht, waar aan vrouwen en meisjes het fijn-vlechten onderwezen wordt; thans zijn ook overal in de buitendistricten van Curaçao en op Aruba en Bonaire vlechtcursussen tot stand gekomen; door deze cursussen, onder leiding van geschoolde krachten, is het fabrikaat aanzienlijk verbeterd; en tevens zijn dat de loonen: het maken van een soort hoeden dat vroeger met 25 cent betaald werd, wordt thans beloond met 45, 75 tot 90 cent.

Ingevolge Gouv. beschikking d.d. 21 Mei 1910 begaf de heer Cohen Henriquez zich naar Maracaibo om zich aldaar op de hoogte te stellen van de hoedenvlechterij. Hij zag er dat de slechte hoedanigheid van het aan de markt komende stroo te wijten is aan de slordige bereiding en het zorgelooze vervoer, en deed de bevolking een betere bereidings-manier aan de hand. Met de persmachine die hij daar zag zou, naar hij meende, ook op Curaçao een product van sierlijker uiterlijk af te leveren zijn.

Ingevolge Gouv. beschikking dd. 11 Oct. 1911 begaf hij zich naar Porto Ricomet dezelfde opdracht.

Ingevolge Gouv. beschikking dd. 23 April 1913 reisde hij naar Europa en de Vereenigde Staten om zich op de hoogte te stellen van de eischen die de handel daar stelt aan de producten der vlecht-industrie, om na te gaan wat tot verbetering

van deze industrie in de kolonie zou kunnen gedaan worden ten einde te geraken tot meerderen en meer geregelden afzet van de Curagaosche hoeden.

Want de Curaçaosche hoeden-industrie heeft ter dege hare ups and downs gekend. Het gulden tijdperk is geweest tot midden in de tweede helft der 19de eeuw, toen men de fijnere hoeden met ƒ28 per dozijn betaalde. Terloops zij gezegd dat de hoeden in een onnoemelijk aantal schakeeringen van fijnheid vervaardigd worden; tusschen de prijzen van ƒ3.50 tot ƒ18. per dozijn liggen 15 kwaliteiten van hoeden. De allerfijnste soort maakt men - en het werk duurt maanden - alleen op bestelling; een hoed van de soort die staple hats heet maakt men in 'n dag; op de vlechtcursussen vervaardigen de meisjes hoeden van ƒ4 tot ƒ12 per stuk en over zulke hoeden werkt men van 3 tot 10 dagen; over zéé fijne drie weken. Aan de allerfijnste soorten kan men slechts enkele uren per dag werken, omdat voor de oogen de inspanning te groot is. Aan deze soort werken gewoonlijk 3 vlechtsters: een voor het platte dak, een voor den staanden cylinder en een voor den rand.

In dien gouden tijd dan werden te New York de hoeden die bij inkoop ƒ6 gekost hadden met 6 dollars betaald, en allengs steeg de prijs tot 16 doll. per dozijn. In de kolonie was er welvaart; de vlechtsters verdienden veel geld en schaften zich van alles aan. Men rekent dat er ongeveer 40.000 doz. hoeden per jaar uitgevoerd werden.

Nadat deze opbloei een jaar of meer geduurd had kwam de ommekeer, door een sterke mededinging van China en Japan, die van rijststroo gemaakte hoeden tot zulke lage prijzen konden verkoopen, dat de Curaçaosche hoeden te New York niet meer dan 3 doll. per doz. vermochten op te brengen. Ook de oorlog in de V.S. van 1861-65 was voor de Curacaosche hoeden-industrie onvoordeelig.

Nadien is er verbetering gekomen: op het eind der vorige en in het begin van deze eeuw richtte de industrie zich weder op en verschafte bij groote vraag naar het product en bij goede prijzen een ruim bestaan aan duizenden.

Dat de mode grooten invloed kan hebben op de industrie van het hoeden-vlechten valt niet te ontkennen; naar die mode zal zij zich hebben te richten, zal zij fatsoen en afwerking dienen te regelen; alleen dan wanneer men het hoofddeksel als een overtolligheid gaat beschouwen, zal er niets meer te regelen of te richten overblijven.

Op de huisvlijt-tentoonstelling te Scheveningen in 1910, en op de middenstands-tentoonstelling te Amsterdam in 1909 (K.V. 1909, III Curaçao, supplem.) was de Curaçaosche hoeden-industrie vertegenwoordigd door bekwame vlechtsters en de produkten van hare vlechtkunst.

Curaçao voert de op het eiland gemaakte hoeden uit naar Engeland, Frankrijk, Duitschland, de Vereenigde Staten, naar Paramaribo, de republiek Panama en ook naar Nederland. Uit het onderzoek van den heer Cohen Henriquez is gebleken, dat er in Nederland veel meer Curaçao-hoeden verkocht worden dan Curaçao naar Nederland uitvoert. Hier wringt de schoen of, eigenaardiger, hier knelt de hoed. Onvoldoende bekend is waar per slot van rekening de naar zoovele landen uitgevoerde hoeden blijven, en wat ermede geschiedt alvorens zij, meerendeels als Panama-hoeden, tentoongesteld worden in de winkels.

Leerrijk kan het zijn voor het Westen wat in deze ‘branche’ het Oosten ons doet zien. Reeds in den aanvang noemden wij den Tanggeranschen hoed; de techniek is van de Filippijnen afkomstig en het hoedenvlechten voor export kwam onder westersche leiding tot stand; westersche tusschenkomst was het die den Tanggeranschen hoed werelddebiet wist te verzekeren; de leiding van het bedrijf was en is gebleven in vreemde handen. De inlander staat tot het bedrijf in geen andere verhouding dan als vervaardiger van het ruwe produkt en als arbeider in de stapelplaatsen en fabrieken. Dit ruwe produkt wordt hoofdzakelijk in klein-industrie aangemaakt, en de Tanggerangsche hoeden-industrie heeft, door den ontzaglijken omvang dien zij gaandeweg gekregen heeft, een belangrijke oeconomische beteekenis voor West-Java erlangd. Dit geeft te denken; maar al doende zie men niet voorbij, dat de vlijtigste vlechters en vlechtsters niet meer kunnen maken dan 10 cent per dag.

Aan het slot van het verslag zijner reis naar Porto Rico schrijft de heer Cohen Henriquez, dat de gevolgen van de door hem voorgestelde maatregelen zullen ten goede komen aan een levensvatbare industrie en onmiddellijk daarna aan de terecht noodlijdend genoemde bevolking van Curaçao. Indien de pogingen tot opbeuring slagen, dan zal, naar hij voorziet, betrekkelijke welvaart gebracht zijn onder de bevolking, en zal kunnen uitblijven de steun, die, in jaren van misoogst, herhaaldelijk en in allerlei vorm moet verleend worden.

Op Bonaire en Aruba beteekende de hoeden-nijverheid tot voor enkele jaren weinig. Er werden vlechtcursussen opgericht.

Omtrent de industrie op Saba schrijft een berichtgever in het jaar 1857: ‘Over het algemeen houden zich de vrouwen onledig met het maken van strooijen hoeden, hetgeen nog al een aardig stuivertje opbrengt. Dit is de eenige zoover ik weet algemeene tak van nijverheid die hier wordt beoefend’. H. van Kol, die het eiland in 1903 bezocht, deelt mede, dat het stroo van Porto Rico wordt ingevoerd ‘daar de teelt te Saba wegens gebrek aan goed zaad niet eens behoorlijk is beproefd.’

In het rapport van de commissie benoemd bij gouv. res. van 13 Jan. 1910 no. 13, getiteld Het Ambacht in Suriname, Paramaribo 1912, werd de wenschelijkheid uitgesproken van de invoering eener hoedenvlechterij en reeds in het blad ‘De Surinamer’ van 23 Juni 1912 verscheen de mededeeling dat Mgr. Th. Van Roosmalen zijne goedkeuring had gehecht aan het plan om aan de meisjespatronaten te Paramaribo een hoedenvlechtcursus te verbinden, waartoe de R.K. Missie zich met het Vicariaat van Curaçao in verbinding zou stellen. Deze mededeeling gaf - zie De Surinamer van 8 Sept. 1912- aan eenige heeren te Paramaribo aanleiding om een comité te vormen dat zich ten doel stelde de hoedenvlechterij in Suriname in te voeren. Het Surinaamsche publiek, dat veel voor de zaak voelde, bracht daarvoor een sommetje bijeen.

Uit Curaçao werden een bekwame hoedenvlechtster en vlechtmateriaal gevraagd en op 8 Juli 1913 kon de vlechtschool te Paramaribo geopend worden. Vooral de R.K. Zusters beijveren zich om deze industrie te bevorderen.

Voor de goedkoope kwaliteiten hoeden gebruikt men in Suriname ook stroo van de awarapalm (Astrocaryum segragatum) en de morisipalm (Mauritia flexuosa) gekleurd en ongekleurd.

Litt. S. van Dissel. Curaçao, Leiden 1857, blz. 115. - G.J. Simons, Beschr. v.h. eiland Curaçao, Oosterwolde 1868, blz. 78 en 116. -T.A.G. 2e S. II, 1885, 2, 2e ged. bl. 213. - H. van Kol. Naar de Antillen en Venezuela, Leiden 1904, blz. 199 en 322. - A. Charlouis, De hoeden-industrie in de kol.

Curagao (De Middenstandsbond, 22 Juni 1909). - Dez. De hoeden-industrie te Curaçao (ald. 24 Aug. 1909). - H.J. Cohen Henriquez, Rapp. van zijn reis naar Maracaibo (1910). - Dez. Voordracht over hoedenstroo- bewerking in den Staat Zulia, Cur. 1910. - M. Victor Zwijsen, II de kolonie Curaçao, in Onze West, uitgeg. door de vereeniging Oost en West (1910).

- C.M. Pleyte, De inl. nijverheid in West-Java als soc. ethnol. verschijnsel, 1ste stuk, Bat. 1911, bl. 59. - H.J. Cohen Henriquez, Verslag van de reis naar Porto Rico (Willemstad, 1911). - Het Nederl. Zeewezen, 1 Dec. 1912, bl. 365. - Departement v.d. Landbouw in Suriname. Verslag over 1912, blz. 170. -Tijdschr. v. econ. geogr., 15 Juli 1913, bl. 251. - Kol. Weekblad (Oost en West) 31 Juli 1913. - Bijdr. tot de taal-, land- en volkenk. v. Ned.-Indië, 1913, bl. 593. - Kol. Verslagen (Curaçao), vooral 1913, bijl. W. - H.J. Cohen Henriquez, Rapp. van de reis naar Europa en de
V.S. (Willemstad, 1914). - Kol. Weekblad (Oosten West) 28 Mei en 18 Juni 1914.
- Neerlandia, Juni en Juli 1914.

< >