PAP. Caesalpinia coriaria Willd. Fam.
Leguminosae. De belangrijkste boom van Curagao en van Bonaire; hij komt vooral veel op het laatste eiland voor, veel minder op Aruba. Zeer waarschijnlijk is hij inheemsch, mogelijk zeer lang geleden ingevoerd en verwilderd. Het hooge looistof-gehalte der rijpe peulen was reeds vóór 1840 bekend. De boom is veelal op grooten afstand kenbaar aan zijn ‘windvorm’. Op de Benedenwindsche eilanden toch waait het geheele jaar door de krachtige passaatwind uit richtingen tusschen het Noorden en het Oosten, onder wiens invloed de boom zijn kenmerkende gedaante aanneemt: de geheele kroon bevindt zich aan de westzijde van den stam, wordt in vorm gelijk aan een dikken, platten koek, die in hoofdzaak uit takken bestaat, waaronder vele doode, die niet afvallen, beschut als ze zijn binnen de kroon.
Geen enkele boomsoort heeft een zoo karakteristieken windvorm als de dividivi. De vruchtzetting is gering bij dividiviboomen met den windvorm.Wat men cultuur zou kunnen noemen bestaat alleen in zorg voor de natuurlijke jonge opslagen en in het uitstrooien van zaden in afgeoogste maïsvelden. Eenige kosten eischen een deugdelijke omheining en soms de bescherming van elk afzonderlijk plantje door middel van doorntakken.
Komt er na de uitplanting voldoende regen, dan behoeft men slechts af en toe het onkruid te verwijderen (vooral gras, klimplanten (= kaboeja, PAP) en watapana sjimaron, een Acacia-soort).
Na 2 jaren moet men in een goed-geslaagden aanplant snoeien, teneinde vorming van een opgaanden stam te bevorderen. Hoofdzaak is te zorgen dat de kroon niet lager komt dan circa 2 M. boven den grond, om schade door geiten te voorkomen.
Op vele terreinen, met name in de W.-helft van Curaçao kan men een dividivi-opslag krijgen door eenvoudige afsluiting van het terrein, teneinde de geiten te weren.
Droogte kan veelal de cultuur doen mislukken; aanhoudende droogte doet de opbrengst aan peulen dalen. Te zware regens doen jonge plantjes verdrinken. Regens in Feb. zijn schadelijk want zij vernielen de bloemen, zoodat geen vruchtzetting plaats heeft. Aanhoudende regens en vochtig weer in Dec. en Jan. hebben dikwijls het zwart worden der peulen ten gevolge.
Parasol-mieren, hagedissen (lagadisji, PAP.), rupsen (bichi, PAP.), wantsen (kapotjas, PAP.), schildluizen (pies-pies, PAP)., parkieten en geiten (kabrito, PAP.), zijn de voornaamste vijanden van den aanplant; maar ook de menschen behooren
tot hen, daar zij soms goed-dragende boomen kappen om er houtskool van te branden, in geval van geldnood. Bij het plukken der peulen worden de boomen dikwijls overmatig beschadigd. Cuscuta (hielo di diaabel, PAP., Cuscuta americana Linn.), ontwikkelt zich voornamelijk in het laatst van den regentijd, kan heel kleine boompjes geheel uitputten, overdekt soms groote boomen met een dikke laag gele draden, waardoor vruchtzetting uitblijft; in den drogen tijd blijven die draden als een dichte bruine massa op de kroon liggen, in het volgende regenseizoen ontwikkelt zich de Cuscuta weer. Slingerplanten, met den verzamelnaam kaboeja, PAP., aangeduid, overdekken de boomen, die in levende omheiningen groeien.
De meest voorkomende ziekte is ‘de ziekte’, waarvan de oorzaak onbekend is; zij is vele jaren geleden in het oosten van Curaçao begonnen, heeft daar bijna alle boomen vernietigd, is voortgegaan naar het westen, heerscht nu in het geheele vijfde en aan de zuidkust van het vierde distrikt. De ziekte heeft een plotseling afvallen van alle bladeren ten gevolge; na een paar weken is de boom weer bebladerd, doch het loof heeft dan een geelachtige kleur en valt weer spoedig af.
Men kent 2 oogsttijden: Jan. en Juni-Juli. In een regenarm jaar is de Januari-oogst goed, maar soms wordt die bedorven door regenachtig weer waardoor de peulen zwart worden en ongeschikt voor den handel. De Juni-oogst kan ook mislukken, doordat soms in Feb. de bloemen door slagregens vernield worden.
Vrouwen en kinderen gaan uit met stokken en manden of zakken, om de peulen van de boomen af te slaan en in te zamelen; zij zijn verplicht om hun voorraad dagelijks bij den eigenaar in te leveren, die een kwartje plukloon betaalt per zak van ruim 20 K.G. inhoud. De ontvangen peulen moeten in den regel nog nagezocht worden om er vuil en steeltjes, alsook onrijpe peulen uit te schieten; daarna worden zij een paar dagen in de zon gedroogd.
De uitgeschoten boomrijpe peulen kunnen in de zon narijpen en drogen. De bevolking plukt soms onrijpe peulen, vooral wanneer de oogst gering is, om elkaar vóór te zijn; zulke peulen, die in den grond gestopt worden, waar zij na eenige dagen een donkere kleur aannemen en eenigszins op rijpe peulen gelijken, bevatten echter nagenoeg geen looistof.
Opbrengst-cijfers zijn niet bekend. Een enkele, goed dragende boom kan in één jaar soms 40 à 50 K.G. peulen opleveren. Volwassen, goed onderhouden aanplantingen bestaan niet, zoodat opbrengst-cijfers per H.A. ook niet te geven zijn. Hoogstens kan worden vermeld dat de beste dividivi-plantages in het 4de en 5de distrikt op Curaçao door elkaar niet meer dan 80, misschien 100 K.G. peulen per jaar en per H.A. opbrengen.
De eigenaars van land ontvangen op aanvrage zakken van de opkoopers, om daarin hunne peulen te verpakken; zulke zakken kunnen 50 K.G. inhouden.
De voornaamste markt voor dividivi is Hamburg; ook naar Havre wordt geregeld verzonden. De prijzen worden bepaald door de Hamburgsche markt: in de laatste jaren bewegen ze zich tusschen 9½ en 12 Mark per 50 K.G. en in verband daarmede is de locale prijs op Curaçao ƒ60.- tot ƒ85.- per ton. De opkooper, tevens verscheper, draagt voor dit prijsverschil de kosten van verpakking, de scheepsvracht, de indroging, het verlies door gebarsten zakken, de verkoop-onkosten. In den regel is de prijs omstreeks de maand November het hoogst, hetgeen verband houdt met aanvoeren en kwaliteit van de oogsten van Mexico en Maracaibo (Venezuela).
Als looistof is de dividivi zoowel in Europa als in Amerika zeer gezocht.
Tot voor eenige jaren werd op Curaçao met dividivi leer gelooid, welk bedrijf er verloopen is.
Halfrijpe peulen, fijn gestampt tot een papje, worden gebruikt om open wonden bij vee te dekken.
Het hout is zwaar, hard, duurzaam en sterk, donkerbruin van kleur, wordt aan de lucht grijs, komt echter slechts in kleine afmetingen voor. Het is zeer gezocht voor het branden van houtskool, voor palen in prikkeldraad-heiningen, voor verankering van windmolens, enz.
Litt.: R.H. Rijkens. Curaçao. Verbetering van den landbouw aldaar als middel ter verheffing der Kolonie. Tiel 1907; W. Versluijs.
Voordracht gehouden in 1906 in de Curag. Maatsch. t. bevord. v. Landb., Veeteelt, Zoutwinning en Visscherij. Curaçao 1907; Idem. De Cultuur van Divi-divi. Inspectie v.d.
Landbouw in West-Indië. Bulletin
no9 (Nov. 1907). G.B. Dussel. Kort overzicht over den landbouw op Curaçao. Uitgave v.d. Comm. voor de kol. landb.-tentoonst. te Deventer in 1912.
W.V.