Amphibia. De Batrachia vormen eene klasse der gewervelde dieren, die zich onderscheiden door dat het aderlijke bloedvaatstelsel niet volkomen van het slagaderlijke bloedvaatstelsel is gescheiden; daar het hart wel 2 voorkamers maar slechts één kamer heeft is het in de slagaderen stroomende bloed een mengsel van aderlijk en slagaderlijk bloed. De lichaamstemperatuur is bij deze dieren dan ook maar weinig hoogerdan die der omgeving.
Zij hebben eene naakte, lederachtige huid, maarin talrijke huidklieren, die door hunne afscheiding de huid vochtig en kleverig maken. Bij enkele Batrachia komen schubben voor, doch deze schubben zijn klein en in plooien van de huid ingesloten. Bij de Batrachia komen geene eigenlijke ribben voor, zij kunnen dus niet zoo als de hoogere gewervelde dieren door verwijding en vernauwing van de borstkas de buitenlucht inzuigen en later weder uitpersen, maar slikken de lucht in. De lucht komt door de neusgaten naar binnen en wordt dan door pompbewegingen van den keel terwijl de mond gesloten wordt en de neusgaten door neuskleppen zijn afgesloten in de longen geperst. Bij de Salamanders vindt men in verschillende groepen soorten waar de longen geheel ontbreken; bij die dieren neemt de huid, die altijd een groote factor voor deademhaling is, deze functie geheel over. Van de Visschen onderscheiden de Batrachia zich door den bouw van de ledematen, die even als dit bij de hoogere gewervelde dieren het geval is, bestaan uit 3 op elkander volgende gedeelten, nl.: 1o. een proximaal gedeelte (het opperarmbeen of het dijbeen);
2o. de 2 daaropvolgende naast elkaar gelegen beenderen (ellepijp en spaakbeen of scheen- en kuitbeen), en
3o. de eigenlijke hand- of voetwortelbeenderen met de vingers of de teenen.
Van de Reptilia verschillen de Batrachia door dat de schedel door middel van 2 achterhoofdsknobbels met den wervelkolom samenhangt, en door de afwezigheid van amnion of allantois in het embryo.
Met zeer enkele uitzonderingen maken alle Batrachia na het verlaten van het ei eene gedaanteverwisseling of metamorfose door, en leven als jonge dieren gedurende het larvenstadium in het water, waar zij door kieuwen ademen. Daar vele Batrachia ook gedurende den volwassen staat nu eens op het land, dan weder, en vooral gedurende den paartijd, in het water leven, werden deze dieren door de oude schrijvers, ook wel met den naam van tweeslachtige dieren bestempeld.
Wat den lichaamsvorm betreft vindt men onder de dieren dezer klasse eene groote verscheidenheid; men treft er onder aan:
1o. dieren met een wormvormig, geringd lichaam, zonder pooten.
2o. dieren met een vischachtig lichaam met zijdelings samengedrukten staart en zeer korte pooten;
3o. dieren met een hagedis-achtig lichaam met rolronden staart en vrij stevige pooten.
4o. dieren met een gedrongen, eenigzins schijfvormig lichaam, zonder staart en met sterk ontwikkelde pooten.
De Batrachia, die tot de eerste afdeeling behooren zijn de APODA of COECILIA'S, die zich behalve door hun lichaamsvorm van alle andere Batrachia onderscheiden, door dat zij somtijds in de huid ingesloten schubben bezitten. De COECILIA'S worden ook in Suriname aangetroffen (zie art. APODA). Tot de 2e en 3e groep, de URODELA, behooren Batrachia, die gewoonlijk met den naam van Salamanders worden aangeduid. Zij werden tot nu toe in Suriname niet waargenomen. Daar echter Salamanders tot het geslacht SPELERPES behoorende, in Columbia, in het gebied van de Boven Amazonenrivier, en op Haïti werden aangetroffen, is het volstrekt niet uitgesloten dat ook in Suriname of op de Benedenwindsche eilanden te eenigertijd vertegenwoordigers van de Salamanders worden gevonden.
De Batrachia, die tot de 4e groep behooren, de ANURA, zijn de meest bekende vertegenwoordigers van deze klasse der Gewervelde dieren; het zijn de kikvorschen, boomvorschen en padden, die ook in Suriname in grooten getale voorkomen. (Zie art. ANURA).
V.L.D.J.