Een prediker van de daad.
Albert Schweitzer is niet alleen een geleerde en kunstenaar, maar ook en vooral een prachtig voorbeeld voor allen, omdat hij de Christelijke liefde in praktijk brengt.
Albert Schweitzer is een Elzasser. Hij werd geboren in 1875 te Kaysersberg als zoon van een predikant en had een gelukkige jeugd, al gevoelde hij reeds vroegtijdig den ernst van het leven. Al heel spoedig kwam hij tot het bewustzijn, dat wij niet maar alleen voor onszelf leven. Wie veel schoons in het leven ontvangen heeft, zo dacht hij, moet daaraan evenredig veel geven. Wie zelf voor lijden gespaard bleef, moet zich verplicht gevoelen, het leed van anderen te verzachten. Dit bewustzijn karakteriseert zijn leven.
Hij studeerde theologie en beoefende tegelijkertijd het orgelspel, beide met succes.
Hij schreef enige belangrijke boeken over bijbelse onderwerpen en vooral over het leven van Jezus en hij wordt door velen beschouwd als een der beste Bach-kenners en -vertolkers in Europa.
Zijn roeping volgend, besloot hij reeds als een-en-twintig jarig-student zich tot zijn dertigste jaar aan het predikambt en de muziek te wijden, doch dan de mensheid rechtstreeks te dienen, zodra hij daartoe wetenschappelijk in staat was.
Toen in 1899 zijn theologische studiën voltooid waren, werd hij hulpprediker te Straatsburg en in 1902 privaatdocent aan de evangelisch-theologische faculteit. In 1905 begon hij medicijnen te studeren, om zich op het zendelingschap voor te bereiden. Spoedig werd hem zijn roeping duidelijk, n.l. als zendeling naar het Kongogebied te gaan. Het werd nu voor hem een ontzaglijk moeilijke taak: preken, les geven en, omdat hij deze ruime bijverdienste niet missen kon, op concerten spelen. Daarbij kwamen nog zijn medische studiën. In 1911 deed hij examen voor arts; in 1912 nam hij zijn ontslag als privaat-docent en als hulpprediker, trad in het huwelijk en vertrok, na tot doctor te zijn gepromoveerd, met zijn vrouw naar Lambarene in den Fransen Kongo.
Schweitzer had over de ellende van de inboorlingen in de oerwouden veel gehoord, hij wist, hoe dezen daar zonder medische hulp overgeleverd waren aan melaatsheid, malaria, slaapziekte, hartkwalen en andere vreselijke kwellingen, maar hij wist niet, welk een ontzettend zware taak hij op zich genomen had, toen hij besloot, hen te helpen.
Het Parijse Evangelische Zendingsgenootschap stelde een huis te Lambarene tot zijn beschikking, benevens een stuk grond, om er een ziekenhuis op te bouwen, maar verder moest hij alles zelf bekostigen uit de opbrengst van zijn boeken en concerten.
Met welke bizonder grote moeilijkheden Schweitzer en zijn vrouw, na hun aankomst in Lambarene, te kampen hadden, is niet met een paar woorden te beschrijven. Het klimaat is er moordend heet, zodat geen blanke het er langer dan 2 à 3 jaar kan uithouden. Aardappelen, granen en rijst kunnen er slecht groeien. Koeien kunnen niet gehouden worden, doordat ze het gras niet verdragen en wegens de gevaarlijke tsetse-vliegen, die de slaapziekte veroorzaken. Meel, rijst, melk en aardappelen moeten dus uit Europa worden ingevoerd, wat het leven zeer duur en moeilijk maakt.
Zijn boeken „Aan den zoom van het oerwoud”, „Terug naar Lambarene” en „Bouwen in het oerwoud” geven een beeld van de te overwinnen moeilijkheden.
Vier en een half jaar hielden hij en zijn vrouw het in Lambarene uit. Toen werden ze, daar ze als Duitse onderdanen op Frans grondgebied in dien oorlogstijd feitelijk gevangenen waren, in October 1917 naar Frankrijk overgebracht. Later werden zij uitgewisseld en vonden zij, dat hun geld in de inflatie-periode waardeloos was geworden, terwijl Schweitzer zwaar ziek werd. Doch hij gaf den moed niet op. Nauwelijks genezen, begon hij met alle kracht te werken om geld in te zamelen, ten einde opnieuw naar Afrika te kunnen gaan. In 1924 was er genoeg geld bijeen om te kunnen vertrekken. Maar ditmaal kostte het hem een zwaren strijd, want zijn vrouw en zijn dochtertje, dat in 1919 geboren was, konden om gezondheidsredenen niet mee.
In Lambarene wachtte hem een grote teleurstelling: van de honderden negers, die hij geholpen had, was er niet één meer te vinden, zijn barakken waren overwoekerd door het oerwoud, de daken lekten, kortom: hij kon weer opnieuw beginnen.
Doch gelukkig was er nu een tweede dokter en weldra ook een verpleegster, zodat het werk geleidelijk kon worden uitgebreid. Als Schweitzer dan ook in 1927, na een campagne van 3 ½ jaar, naar Europa terugkeert, blijven een aantal dokters en verpleegsters, uitstekend voor hun taak bereikend, den arbeid voortzetten.
Daarna is Albert Schweitzer, in het voorjaar van 1933, na een tweede tussenperiode van werken en geld inzamelen, voor de derde maal naar Lambarene vertrokken, waar hij de leiding van het hospitaal weer op zich heeft genomen.
Ook in ons land wordt het werk van Schweitzer door velen met aandacht gevolgd en geldelijk gesteund.