In de poëzie of dichtkunst verstaat men onder rijm het gelijk klinken van woorden of lettergrepen, meestal de laatste van een regel.
Men onderscheidt in het rijm twee soorten, het beginrijm of alliteratie, ook letterof staf-rijm genoemd, en het welbekende eindrijm. Het stafrijm zou de oudste vorm van rijm zijn; in de oud-Germaanse heldenzangen, b.v. het Nibelungenlied, komt geen eindrijm, doch alleen stafrijm voor.
In de beginregels van Jacques Perks beroemd gedicht „Iris” kun je een fraai stafrijm beluisteren in de regels:
Ik ben geboren uit zonnegloren En een zucht van de ziedende zee.
Wanneer het stafrijm, dat in onze dichtkunst altijd naast het eindrijm is blijven bestaan, tezamen hiermee wordt gebruikt, dan verhoogt het zeer de kleurwaarde van het vers. Luister maar:
Op ’t zwarte water zwemt een enkle zwaan. Heel in de verte zwijmt een vogelklacht: En op het mos zijgt door de takken zacht Het zilverlicht der pas ontloken maan.
Hélène Swarth.
Bij het eindrijm worden twee soorten onderscheiden, n.l. halfrijm of associatie en volrijm. De associatie, waarbij alleen de klinkers rijmen en de medeklinkers verschillen, is een onvolkomen vorm van rijm. Je vindt het o.a. in het volgende oude vers:
Het waren twee coninghskindren Sij hadden malcander soo lief Sij conden bi malcander niet komen Het water was veel te diep.
Bij het volrijm rijmen zowel de klinkers als de daarop volgende medeklinkers; het is het meest gebruikte rijm.
Zowel het halfrijm als het volrijm wordt onderscheiden in mannelijk of staand rijm, in vrouwelijk of slepend rijm en in glijdend rijm. Bij het mannelijk rijm volgt op den rijmenden lettergreep niets meer, b.v. in het reeds boven aangehaalde gedicht van Hélène Swarth:
Op ’t zwarte water zwemt een enkle zwaan. Heel in de verte zwijmt een vogelklacht En op het mos zijgt door de takken zacht Het zilverlicht der pas ontloken maan.
Bij het vrouwelijk rijm komt er na de rijmende lettergreep nog één, b.v.:
Genaderd aan het keerpunt van ons leven, Geraakte ik in een duister woud aan ’t dwalen, Want ik had mij op ’t verkeerde pad begeven.
Dante Divina Commedia.
vert. Joan Bohl.
Bij het glijdend rijm volgen op de rijmende lettergreep nog twee toonloze, b.v. vingeren en slingeren.
We noemen voor de volledigheid tenslotte nog het dubbelrijm, waarbij op de rijmende lettergreep er nog een met ietwat minder klemtoon volgt. Dit dubbelrijm kan, behalve klankverrijkend, ook heel komisch werken, b.v.
Hier ligt Rombach, Geen mens, die hem ooit weerom zag.
Braga.