In de vroeg-Romeinse geschiedenis komen we dit woord (met plebejers) tegen als aanduiding van een der twee tegenover elkaar staande bevolkingsgroepen. Van die groepen zijn de Patriciërs het best te vergelijken met den Middeleeuwsen adel, de plebejers met het volk.
De patriciërs waren in den beginne natuurlijk de heersers, de andere klasse had oorspronkelijk zelfs geen burgerrechten.
Vooral in de 5de en 4de eeuw vóór Christus is er hevige strijd tussen die twee machten; de plebejers kregen tenslotte het burgerrecht en vele andere rechten.
In ± 471 v. Chr. kregen de plebejers het recht een aantal zogenaamde tribuni plebis (volkstribunen) te kiezen, die de rechten van hun standgenoten zouden verdedigen en hun belangen zouden voorstaan. Om aan degenen, die volkstribuun werden, de nodige macht te verzekeren, waren de tribuni „sacrosancti”, onschendbaar, en hadden ze het recht van veto: tegen elke wet of bepaling konden zij een verbod van uitvoering uitvaardigen. '
In de Middeleeuwen noemde men de rijke, regerende geslachten in de steden dikwijls patriciërs. Ook tegenwoordig spreken we van een „oude Amsterdamse patriciërsfamilie”, als we het over een familie hebben, die lang een grote rol in onze hoofdstad heeft gespeeld.
Het woord plebejers of het verzamelwoord plebs is in betekenis gedaald. Nu verstaat men daaronder vooral het gepeupel, de achterbuurtbevolking.