Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Nijverheid

betekenis & definitie

Het is onmogelijk en trouwens ook onnodig uitvoerig over de nijverheid in het algemeen te schrijven, waar wij al zo herhaaldelijk geschreven hebben over speciale takken van nijverheid en dat zullen blijven doen.

Wij kunnen ons dus, wat de algemene nijverheid betreft, bepalen tot de opmerking, dat deze moderne schepper en bewerker van goederen steeds meer in het middelpunt der belangstelling komt en dan ook steeds meer de aandacht van den staat trekt. Terwijl vroeger de gedachte vooropstond, dat de staat geen directe bemoeienis heeft met de nijverheid, ziet men tegenwoordig enerzijds de staat zelf als „nijveraar” werken, anderzijds veel meer en veel directer als bevorderaar van nijverheid optreden dan vroeger het geval was.

Men onderscheidt nijverheid veelal in:

1e. nijverheid, die de natuurproducten verzamelt,
2e. nijverheid, die natuurproducten kweekt (speciaal dan landbouw en veeteelt), 3e. nijverheid, die grondstoffen verwerkt,
4e. nijverheid, die producten verhandelt, en
5e. nijverheid, die producten vervoert, enz.

Naast deze nijverheid is er nu nog de kunstnijverheid, waaraan wij hier een meer uitvoerige beschouwing zullen wijden.

Wat is kunstnijverheid? Gewoonlijk, als we aan kunstnijverheid denken, zien we niet de dagelijkse gebruiksvoorwerpen voor ons, onze eigen meubelen, kleren, keukengerei, eetserviezen en wat dies meer zij, maar we denken aan speciale, wat bizonder eruitziende dingen, die wij producten van kunstnijverheid noemen. Die verkeerde voorstelling van zaken vindt zijn oorsprong in datzelfde woord kunstnijverheid, dat in de 19e eeuw wérd uitgevonden, om onderscheid te maken tussen de voorwerpen van dagelijks gebruik, zoals die in ieder huisgezin te vinden waren, die niet zelden lelijk en karakterloos waren, en die, welke werden ontworpen en vervaardigd door een kunstenaar, iemand, die — meer dan andere mensen — in zich begrip en gevoel voor de juiste, harmonische verhoudingen draagt.

Tenminste, zo is het geval in de 19e en 20ste eeuw, dus in den tijd, waarin de techniek, de machine steeds meer de meesteresse der wereld is geworden, zo, dat ze deze geheel in haar macht kreeg en het wel lijkt, alsof de mens, die zich door zijn verstand steeds van de dieren heeft onderscheiden, thans van zijn eigen verstand het slachtoffer zal worden. Het daghet echter in het Oosten. Maar daarover straks.

Eerst wil ik teruggaan tot den primitieven mens. Wat onderscheidde hem van de dieren? Dat hij wapenen en gereedschappen (de eerste gebruiksvoorwerpen) gebruikte.

Hij werkte niet alleen met tanden en ledematen, doch bedacht werktuigen, die hem in staat stelden zichzelf beter te helpen. Wanneer dat precies is begonnen, valt niet bij benadering te zeggen, want men heeft in aardlagen uit het tertiaire tijdperk, welke heel, heel veel eeuwen geleden werden gevormd, vuursteensplinters gevonden, die niet bewerkt waren, doch wèl de sporen vertoonden van als gereedschap of als wapen te zijn gebruikt.

Van werkelijk handwerk kan men „pas” spreken in het diluviale tijdperk, toen de mens van den ijstijd vuurstenen opzettelijk scherp sleep, om ze als wapen te hanteren. Dat was in het stenen tijdperk.

En toch, de ijstijdmens was nog lang niet toe aan het handwerk, de voorloper van de kunstnijverheid, gelijk we die thans kennen. Wel stond hij reeds op een hoger plan dan zijn onmiddellijke voorganger, die zich van de dieren in dit opzicht alleen onderscheidde, doordat hij voorwerpen tot verschillend doel leerde gebruiken. Pas in de laatste eeuwen van het stenen tijdperk verstond hij de kunst om van klei vaatwerk te vormen. De pottenbakkerskunst is wel de oudste vorm van handwerk, van ambacht, dat nu onderscheiden kan worden naar de volgende groepen: binnenhuis- en meubelkunst, metaal- en glaswerk, aardewerk, beeldhouwwerk, decoratieve kunst (glas-in-lood, mozaïek), textielkunst, grafische en reclamekunst. De pottenbakkerskunst is reeds uitvoerig besproken in het artikel over Ceramiek; opmerkelijk daarbij is het, dat de wijze, waarop de voorwerpen worden vervaardigd, feitelijk nog dezelfde is, als eeuwen geleden door de eerste pottenbakkers werd toegepast. De draaischijf is ook thans nog het werktuig van den man, die het handwerk van pottenbakker uitoefent: het materiaal, de klei, mag door allerlei chemische bijvoegsels ogenschijnlijk andere eigenschappen hebben verkregen, in den grond is de klei, welke door den meest verfijnden kunstnijveraar wordt gehanteerd dezelfde als van den primitieven pottenbakker. Wel drukken zich in de producten de geestelijke invloeden uit, welke achtereenvolgens de verschillende cultuurperioden beheersen, zoals bij de bouwkunst.

En als jullie het artikel over Bouwkunst goed gelezen hebt, dan zul je begrijpen, dat de vormen, welke iederen stijl kenmerken, zich voortzetten ook in de voorwerpen voor dagelijks gebruik, gedurende de vele eeuwen, dat deze alleen met de hand werden vervaardigd.

Want de materialen en de werktuigen bleven de eeuwen door dezelfde; de pottenbakker in Egypte gebruikt klei en draaischijf evengoed als onze Hollandse pottenbakkers van dezen tijd.

Zo is het eveneens het geval met metalen voorwerpen, met glaswerk, met weefkunst. Deze laatste is met de pottenbakkerskunst de oudste der ambachten. Aanvankelijk was weven niet anders dan vlechten. Overblijfselen van zeer oud vlechtwerk werden gevonden, toen in Zwitserland paalwoningen werden ontdekt, waarvan de muren van vlechtwerk waren vervaardigd.

Dat oudste vaatwerk, dat oudste vlecht(weef-)werk is al versierd, heel primitief, maar toch heel vanzelfsprekend: overal, in alle landen der wereld, is die versiering nagenoeg dezelfde. Op aardewerk werd met een scherp voorwerp een lijnversiering in de ongebakken aarde gekrast, bij weven en vlechten, feitelijk hetzelfde soort handwerk, deden de verschillende wijzen, waarop de draden met elkaar verbonden konden worden, de versiering ontstaan.

Het best kun je zien, hoe dat in zijn werk ging, als je het zelf eens probeert, zonder vooraf „les” te gaan nemen. Want de eersten, die potten bakten en weefden, vonden ook zelf de methodes om potten te maken en te weven. Nu beweer ik niet, dat iedereen „mooi” en „goed” aardewerk en weefwerk kan maken, als hij het maar probeert, maar met wat stopverf kun je, ook zonder draaischijf (die nog niet zo gemakkelijk te gebruiken is, zelfs al maak je o zo’n eenvoudig potje), wel een klein voorwerp boetseren. Je moet dan beginnen te bedenken, waarvoor je dat voorwerp zou willen gebruiken, om er een vloeistof in te bergen of om er een stuk brood b.v. op te leggen. Daarvan gaven de eerste pottebakkers zich in de eerste plaats rekenschap: het voorwerp moest aan zijn doel beantwoorden. Pas later kwam de versiering en die werd zo aangebracht, dat het voorwerp in kwestie volkomen bruikbaar bleef.

Eerst toen de werkman, de ambachtsman, het handwerk „in de vingers” had, dacht hij in de eerste plaats aan het ornament, aan de schoonheid van het te maken voorwerp. Dat hinderde niet, zolang hij, zoals ik zoëven zeide, het ambacht in de vingers had, zolang hij haast spelenderwijs den doelmatigen vorm kon vervaardigen, maar toen eindelijk de machine kwam, verloor de handwerker zijn handvaardigheid, welke de machine had overgenomen. Daardoor werd het mogelijk versieringen te bedenken, zonder dat men het materiaal, waaruit de voorwerpen werden vervaardigd, zelve in handen kreeg. Maar de machine werkt met een zich steeds herhalende regelmaat: is er een hapering, dan ziet men deze in 1000 van dezelfde kopjes 1000 maal telkens op dezelfde plaats terugkeren. De machine bekommert zich niet om de eigenschappen van het materiaal, in tegenstelling met den handwerker, wiens gevoelige vingers dadelijk iedere verandering bespeurden. Maar toen de handwerker eenmaal aan de machine gewend was geraakt, verloor hij het inzicht in de materie en zag hij nog slechts den uiterlijken vorm van het te maken voorwerp, drong hij niet meer door tot ’t wezen van het materiaal. Zo was ’t mogelijk, dat versieringen te pas en te onpas werden aangebracht en nu gebeurde het, in de 19e eeuw vooral, toen de machine-regelmaat ongebreidelde bewondering vond, dat de handwerker zelfs het „feilloze” werk der machine ging nabootsen, iets wat natuurlijk onmogelijk is, omdat de mens nu eenmaal geen machine is, maar een wezen, dat telkens anders reageert op indrukken van buiten af.

Het was omstreeks het midden der 19e eeuw, dat in Engeland William Morris inzag, hoe men op den verkeerden weg was. Hij was de eerste, die begreep, dat, wilde men weer de zuiverheid van het handwerk terug winnen, men de machine moest „vergeten” en helemaal van voren af aan moest beginnen, zoals in overoude tijden de eerste mensen, die potten bakten en weefden, begonnen waren met hun handen het materiaal te vormen tot bruikbare voorwerpen, welke ze eerst daarna gingen versieren.

Weldra kwamen ook in andere Europese landen vele kunstenaars tot hetzelfde inzicht, al was er aanvankelijk nog wel verwarring, omdat de eersten van die hernieuwers nog niet voldoende doordrongen waren van de noodzakelijkheid, dat eerst het gevoel voor het materiaal moest worden heroverd, voordat men de voorwerpen met potlood of krijt op papier ontwierp.

Doch eindelijk drong dit begrip op ieder gebied door: binnenhuis- en meubelkunst, lood, textielkunst, grafische en reclamekunst ondervonden er de heilzame gevolgen van.

In ons land is Berlage de grote man van deze nieuwe beweging geweest: zijn directe navolgers hadden echter nog dikwijls te veel behoefte aan bedachte versiering, ze vonden zijn voorbeeld soms te „nuchter” en gingen zich toch nog wel aan vreemdsoortige vormen te buiten.

Doch toen kwam de machine als een soort reddende engel, de misbruikte en gesmade machine. Want men wist nu, dat men deze verkeerd had gebruikt, door haar alleen te hanteren als een soort „volmaakt” handwerk: men ging thans zoeken naar wegen, om de eigen schoonheid van machinaal werk naar voren te brengen. Hier wees de ingenieur, de man der cijfers, den weg aan den handwerksman, den man der intuïtie: men zag, hoe prachtig bruggen, auto’s, vliegmachines konden zijn van evenredige vormen, van gladgepolijstheid, hoe ze de eigen schoonheid bezaten, die zozeer verschilde van de bruggen, eeuwen achter elkaar van hout of steen gebouwd, van getimmerde wagens, zoals zij door den handwerksman in vroeger tijd waren vervaardigd.

Toen begreep men opeens, dat ook de zogenaamde nijverheidskunsten andere voorwerpen moesten opleveren, als de machine bij de vervaardiging te baat werd genomen dan wanneer alleen handenarbeid eraan te pas kwam.

Zo vinden we nu, als we onze ogen den kost geven, meubelen van staal, aardewerk, metalen gebruiksvoorwerpen, waaronder keukengerei een voorname plaats inneemt, machinaal geweven en gebreide voorwerpen, drukwerk en reproducties, die even schoon zijn als die met de hand gemaakt, mits ze eerlijk laten zien, dat ze machinaal zijn vervaardigd en iedere nabootsing van het handwerk verre blijft. Daarom zijn imitatie-handweefsels uit den boze, daarom deugt een machinaal vervaardigde „Chinese” vaas niet, daarom is een reproductie, die „precies een echt schilderij” is, niet zelden lelijk. Omdat bij de kunstnijverheid, hetzij ze machinale, hetzij ze handwerkskunst is, eerlijkheid de eerste eis is, als ten slotte overal, ook bij alle kunsten.

Op ieder der groepen gaan wij hier niet afzonderlijk in. Die behandelen wij onder hun eigen „woord”. Hier bepalen wij ons ertoe, jelui te doen zien, door welke algemene beginselen iedere uiting van kunstnijverheid wordt beheerst.

< >