Herman Heyermans, wiens naam je natuurlijk allemaal kent, is een toneelschrijver van betekenis geweest, die als geen de eisen van het toneel kende. Hij werd in 1864 te Rotterdam geboren uit een journalistenfamilie — zijn vader was verslaggever aan de Nieuwe Rott.
Courant — en voor den handel opgeleid, maar wijdde zich al spoedig geheel aan de journalistiek en de letterkunde en schreef toneelcritieken en feuilletons in de grote bladen. Zijn eigenlijke loopbaan als schrijver begon in 1892 aan „De Telegraaf”, die toen juist was opgericht en waarin hij onmiddellijk naam maakte door zijn felle, vaardige pen.
In dienzelfden tijd ontstonden reeds de eerste „Falklandjes”, geestige schetsen, die grote bekendheid verworven hebben.Zijn eerste toneelstuk „Dora Cremer” kwam intussen gereed, maar viel „als een baksteen”. Tegenover Heyermans was ook de letterkundige wereld niet zachtzinnig gestemd na zijn scherpe kritieken. Heyermans wreekte zich onmiddellijk op alleraardigste wijze door het schrijven van het toneelstuk „Ahasverus”, dat hij liet opvoeren als het werk van een jongen Rus en waarmee hij wèl succes had.
Een paar jaar later leidde een één-akter „Pontje”, dien hij voor het congres van de Socialistische Partij, waarvan hij lid was, had geschreven, ertoe, dat hij door Adriaan van der Horst werd „ontdekt” en deze hem vroeg om een stuk voor de „Toneelvereniging”. Dit werd „Ghetto”, dat een enorm succes had, niet alleen in ons land, maar ook zelfs in het buitenland, met name in Parijs.
Daarna volgden Heyermans’ beste jaren met de bekende toneelstukken „Het zevende gebod”, „Op hoop van zegen”, „Schakels”, „De brand in de Jonge Jan”, en de minder bekende „Ora et Labora”, „Bloeimaand” en „De meid”.
Tien jaar na zijn debuut was Heyermans’ naam als toneelschrijver in het binnenland en ook wel in het buitenland voorgoed gevestigd.
„Allerzielen” waarin Heyermans met zijn eerste, realistische opvatting brak, lokte veel protest uit, doch werd toch een succes.
Verder schreef hij o.a. nog „De opgaande zon”, „Glück Auf”, „Uitkomst”, „Beschuit met muisjes”, en later, tijdens zijn functie als toneeldirecteur, bovendien nog „De wijze kater”, het stuk, waarin Jan Musch triomfen vierde, „Robert en Bertram” en „Eva Bonheur”. Nog later „De vliegende Hollander” en „Van ouds de Morgenster” benevens tal van eenakters en romans.
Heyermans had door zijn fel, vaak verbitterd, karakter een ontzaglijk moeilijk leven, doch vond ook veel waardering door zijn eerlijkheid en den moed, waarmee hij optornde tegen wat hij onrecht en valsheid vond.
Zelfs in zijn laatste levensjaren, toen een zware ziekte hem aan zijn huis bond, was hij gedwongen te schrijven om zijn gezin te onderhouden. In dien laatsten tijd verscheen, eerst in „De Telegraaf”, later in boekvorm het beroemd geworden „Droomkoninkje”, waarin heel fijn de geschiedenis van een kinderziel wordt verteld. Hij overleed in 1924, enkele dagen vóór zijn zestigsten verjaardag, waarop men hem een grootse hulde had willen brengen.