Een spannend verhaal uit de middeleeuwen Je hebt natuurlijk allemaal wel eens iets gehoord over het boeiende Middeleeuwse verhaal van de vier Heemskinderen, die allen tezamen reden op het geweldig sterke en vurige ros Beiaard. Toen we over dit wonderpaard iets vertelden, beloofden we meteen nog eens op de geschiedenis van de vier Heemskinderen terug te zullen komen en dat is wel de moeite waard, want het is een van de interessantste en meest typische verhalen uit de reeks van sagen, die zich groeperen om de figuur van Karel den Grote en die men wel Karel-romans of Karolingische verhalen noemt.
Andere van die Karelromans zijn „Karel en Elegast”, „Floris en Blancefloer” en „Willem van Oranje” — een andere Willem dan onze Vader des Vaderlands!
Luister nu naar de geschiedenis van de vier Heemskinderen. Zij leefden in den tijd van Karel den Grote en waren zonen van heer Haymijn van Ardennen, een der voornaamste vazallen des Konings. Heer Haymijn bekleedde een hoge plaats aan het hof. Toen echter op een feest zijn neef, heer Huygen, aan den koning vroeg om heer Haymijn, tezamen met zijn vriend Aymerijn van Verboen, uit dank voor bewezen diensten met goederen te begiftigen, weigerde de koning dit niet alleen, doch trok hij onmiddellijk zijn zwaard en sloeg heer Huygen dood. Hierdoor ontstond de onverzoenlijke vete tussen Karel en Haymijn, waarom het hele verhaal van de vier Heemskinderen draait.
Graaf Haymijn riep zijn vriendenschaar, ten getale van 800 edele ridders — allen vrome en uitgelezen mannen, staat in het oude verhaal — te wapen en streed zo dapper tegen de koninklijke troepen, dat Karel tenslotte afgezanten naar Haymijn zond, om vrede te vragen; de koning wilde dan zijn neef Huygen negen maal met goud opwegen.
Op deze voorwaarde werd de vrede gesloten en heer Haymijn trad in het huwelijk met koning Karels zuster, vrouwe Aye. De vrede duurde echter niet lang, want toen Karel weigerde op de bruiloft te verschijnen, werd de kortaangebonden Haymijn zo woedend, dat hij zwoer, een ieder van Karels familie, die hij in handen kon krijgen, te zullen doden, en dus ook zijn eigen kinderen, als die uit zijn huwelijk met Karels zuster zouden worden geboren.
Vrouwe Aye, die den wildeman toch liefhad, zei niets, maar toen zij, telkens terwijl Haymijn in den oorlog was, achtereenvolgens vier kinderen kreeg, hield ze dat geheim en liet ze in een klooster opvoeden.
Eens op een dag echter kwamen vier edele ridders als afgezanten van koning Karel tot Haymijn met het verzoek, of hij aan het hof wilde komen om Karels zoon Lodewijk te kronen. Doch Haymijn, die de gedachte, dat zijn goederen na zijn dood aan den koning zouden komen, niet verdragen kon, ontving de ridders gramstorig en gaf hun niet eens antwoord. En toen zijn vrouw hem wilde overreden, zijn trotse houding op te geven, sloeg hij haar neer, dat het bloed haar uit neus en mond kwam— bedenk, dat we in de Middeleeuwen zijn!
Doch vrouwe Aye werd er niet boos om.
Ze kuste den woesteling zelfs en vroeg hem vriendelijk, de ridders te antwoorden. En toen, ontwapend door zoveel zachtheid, barstte Haymijn uit in jammerklachten, dat hij geen kinderen had, die zijn land na zijn dood bezitten zouden.
Een kostelijk gedeelte van het verhaal volgt nu:
Toen antwoordde de Gravinne: „Grave,” zegt ze, „ware ’t, dat gij kinderen hadt, luttel of vele — zoudt gij ze doden?” „Voorwaar,” zegt hij, „ik zweer u bij mijn trouw, dat ik ze allen zou grootbrengen en behoeden, gelijk een vader schuldig is te doen — zijn lieven kroost, dat hij voor al de waereld bemint!” — „Zo waren het dan verloren eden, die gij zwoert, voor vele jaren, waarbij gij verzekerdet, dat gij doden zoudt alle de kinderen, die wij zouden hebben!” „Woorden, hetzij door dwang of in verbolgenheid gesproken,” zeide Haymijn, „hebben geen waerde. Hadde ik kinderen, zo kon ik gelukkig wezen: maar neen ik— God betere ’t.”
„Zweer mij bij uw Ridderschap,” sprak de edele Vrouwe, „dat gij uw kinderen vreedzaam bejegenen zult — wilde ’t geval, dat gij er vondt.” Haymijn verklaarde dit: „Vrouwe!” zeide hij, „dat wil ik gaerne doen; maar gij onderstelt iets, dat ik kwalijk kan aannemen— want ik weet niet, dat mij ooit kinders
geschonken zijn.” Toen nam de Edelvrouwe den Grave Haymijn bij de hand en zeide: „Gaat met mij — gij zult ze zien!” Verder wordt dan verteld, hoe Haymijn tot zijn grote vreugde kennis maakt met zijn vier zonen Ritsaert, Writsaert, Adelaert en Reinout, hen tot ridder slaat en besluit met hen op te trekken naar het hof.
Aan Reinout, die verreweg de grootste en sterkste van de vier was, gaf hij de opdracht het edele ros Beiaard, dat niemand berijden kon, te temmen en toen Reinout hierin geslaagd was, gaf Haymijn hem het ros ten geschenke en reden de vier Heemskinderen, gezeten op Beiaard, naar Parijs: „de aarde beefde en ’t vuur sprong uit de stenen, daar Reinout en zijn broeders over reden; en zij hadden banieren ontwonden en droegen ze cierlijk ten toon. Aldus genaakten zij ten Hove,” zo wordt er verteld.
Ze werden door koning Karel zeer vriendelijk ontvangen, doch Lodewijk, die Reinout niet uit kon staan, omdat hij groter en sterker was dan hijzelf, behandelde hem met grote minachting. Dit leidde tot hevige ruzie, die zo hoog liep, dat Reinout Lodewijk ’t hoofd afsloeg. De vier Heemskinderen namen de vlucht op het ros Beiaard.
Inmiddels had Karel Haymijn gevangen genomen en hem gedwongen zijn kinderen af te zweren.
De ridders vluchtten naar Spanje en vonden na veel omzwervingen een toevlucht bij heer IJwein van Dordogne, die aan Reinout zijn dochter Clarisse tot vrouw gaf en ook een witte rots aan de Gironde, waarop Reinout een sterk kasteel liet bouwen.
Naar deze rots noemde hij zich nu voortaan Reinout van Montalbaen („albus” is wit), doch hij kon er niet lang rustig wonen. Weldra kwam koning Karel ’t kasteel belegeren, doch Reinout wist het een jaar lang zo dapper te verdedigen, dat de koning tenslotte onverrichterzake aftrok.
Het einde van het avontuurlijk verhaal, waarin ook Reinouts oom Madelgijs, die doorkneed is in „de konste van negromancia oftewel de zwarte magie”, een grote rol speelt, is tenslotte zeer droevig.
Vrouwe Aye, de moeder van de vier Heemskinderen, reist naar koning Karel en valt hem te voet, om vergiffenis voor haar zonen af te smeken en Karel stelt de voorwaarde, dat hij zich alleen met Haymijns kinderen verzoenen wil, als hem het ros Beiaard wordt uitgeleverd.
Na zwaren innerlijken strijd besluit Reinout, aan die voorwaarde te voldoen; de koning laat Beiaard voor het hele hof in de Seine verdrinken. Over deze droeve gebeurtenis lezen wij in het oude verhaal:
Beyaert zonk met de molenstenen toen ’et pas ingeworpen was; maar terstond kwam ’et weder boven en begon te zwemmen. Beyaert zag Reinout; toen verhief hij zijn voeten, sloeg tegen de stenen, dat de koorden braken, en zwom te lande. Zo haast als hij te lande kwam, liep hij naar Reinout. „Reinout!” zei koning Carel, „Reinout, geeft mij Beyaert wederom! of ik zal u doen vangen.” Reinout gaf Beyaert weder. De Koning dede aan eiken voet van Beyaert een molensteen binden en aan den hals twee, en liet hem zo werpen in de riviere; nog kwam Beyaert boven en liep na Reinout en brieste zeer. Adelaert kuste Beyaert voor zijn muil.
De bijstanders verwonderden zich over de kracht van ’et paard. Carel zeide tegen Reinout: ,,’t En zij ge mij Beyaert wedergeeft, zal ik u doen vangen.” Adelaert zeide: „Vermaledijd moet gij zijn, Reinout — geeft gij den Koninge Beyaert weder!” Reinout zeide: „Zwijgt, broeder! Zal ik om een Ros des Konings toorne hebben? neen ik waarlijk, broeder! Alzo helpe mij God.” Toen zeide Adelaert: „Beyaert, wat valsen Heere hebdij gehad; met slechten loon wordt gij geloond!” Reinout heeft Beyaert weder gevangen en den Koning gegeven, zeggende: „Heer Koning, dit is de derde reize, dat ik mijn trouw Ros geleverd hebbe; is ’t dat het u thands ontgaat, ik vange het niet weder, want het gaat mijnen herte te na.” De Koning ontving ’et ros en zeide: „Reinout, wendt u af: want zo lang uw Ros u ziet, zoude ’t niet mogen verdrinken.” Toen moest Reinout voor de Heren zweren, dat hij niet omzien zoude na Beyaert.
Toen dede de Koning Beyaerde aan eiken voet binden twee grote molenstenen, en aan den hals ook twee, en alzo werpen in de riviere; toen moest het Ros te gronde gaan. Een wijle daarna kwam ’et-weder boven en stak ’et hoofd omhoog, neigende na zijnen Heer, alsof ’t een mens geweest hadde, die na zijn lieven vriend bitterlijk geschreid hadde. Ten leste zonk het Ros en verdronk: ’t is nochtans, naar ’t gemene zeggen, sedert, vele malen gezien in het woud van Ardennen.” Reinout was door den dood van Beiaard zo diep getroffen, dat hij alleen naar Montalbaen reed, afscheid nam van zijn vrouw en kinderen en pelgrim werd. „Geen ros zou hij na Beyaerts dode meer beschrijden; geen zwaerd, ter boete voor den groten manslag, meer gorden!” Als monnik streed hij in het heilige land tegen de heidenen, alleen gewapend met een stok en later trok hij naar Keulen, om als eenvoudig metselaar mee te helpen aan den bouw van den St. Pieter. Niemand vertelde hij, hoe hij heette: hij werd door allen SintPietersman genoemd. Daar hij echter meer werk verzette dan drie andere metselaars tezamen en niet meer wilde verdienen dan één penning per dag, werden de andere werklui jaloers en eens op een nacht, toen Reinout sliep, stortten zij een paar tobben metselkalk over hem uit, zodat hij stikte. Zij deden het lichaam in een zak en wierpen dien in den Rijn, doch later spoelde de zak aan en vond men naast het lichaam een gordel met een gouden zegel, waarop geschreven stond: „Ik ben Reinout van Montalbaen.” Zo stierf Reinout in vrede. De legende vertelt, dat zijn lichaam door een wonder uit het graf verdwenen is en thans bij het stoffelijk overschot van zijn broeders te Napels rust.