is oorspronkelijk een Engels spel, dat ook in Nederland tussen 1880 en 1900 wel opgang maakte, doch later door voetbal verdrongen is. Het spel is vrij moeilijk en vereist stelselmatig onderwijs, dat dan ook in Engeland aan alle onderwijsinrichtingen gegeven wordt.
Toch is in ons land de belangstelling voor dit mooie spel nog in ruime mate aanwezig, al uit zich dit niet in duizenden toeschouwers. Sommigen vinden dit een gelukkig verschijnsel.In Engeland verdringen zich echter duizenden en zelfs tienduizenden mensen als toeschouwers rond het veld; een cricketmatch tussen de bekende clubs is een belangrijke gebeurtenis.
Het terrein, waarop deze sport beoefend wordt, is een groot grasveld, dat mooi vlak moet zijn. In de lengte-as van het veld worden, op enigen afstand van elkaar, twee stel van drie paaltjes, wicket genaamd, in den grond gestoken. Deze drie paaltjes staan onderling enkele centimeters uit elkander; op hun boven-uiteinden liggen 2 houtjes, de „bails”.
Men heeft nu twee partijen spelers: een v e l d partij en een slagpartij. Zoals de naam reeds aangeeft, bevindt de ene partij zich in het veld, terwijl van de slagpartij slechts twee spelers tegelijk in het veld zijn.
Evenals bij voetbal bestaan de partijen uit 11 spelers.
De twee spelers van de partij, die aan slag is, stellen zich ieder voor een wicket op. Beiden hebben ze een slaghout, dat we „bat” noemen.
De veldpartij wijst één van haar spelers aan om te werpen, „bowlen” noemen we dat, en één om te „keepen”, dien wij den „wicketkeeper” noemen; de overige spelers verdelen zich over het veld.
De „bowler” nu moet trachten met den bal, dien hij echter slechts op een bepaalde manier, n.l. met gestrekten arm, mag werpen, het tegenover hem liggende wicket te raken, zodat de „bails” er af vallen. De speler van de tegenpartij, die met zijn bat voor dat wicket staat, zal echter proberen den bal met zijn bat zover mogelijk weg te slaan, ten einde te voorkomen, dat de bal zijn wicket raakt.
Wanneer de bal het wicket echter wel raakt, is de batsman „uit” en dan wordt zijn plaats ingenomen door een van de andere leden van zijn partij of „team”. Slaagt de man er daarentegen in, den bal ver genoeg weg te slaan, dan zal hij zo snel mogelijk naar het andere wicket hollen, terwijl zijn kameraad, die aan dat wicket stond, van plaats met hem verwisselt. Lukt deze hele manoeuvre, dan heeft de slagpartij een punt (i run) behaald. Is de bal nog verder weg, dan wisselen de beide „batsmen” (letterlijk vertaald slaghout-mannen) nog een keer, wat een tweede punt oplevert. In het algemeen dus krijgt de slagpartij een run voor eiken keer, dat haar spelers na het wegslaan van den bal den afstand tussen de beide wickets weten af te leggen.
Wanneer een batsman den bal zo’n geweldigen mep geeft, dat hij eerst buiten het speelveld den grond raakt, dan krijgt hij daar 6 runs voor, zonder dat hij loopt; wanneer de bal binnen het speelveld den grond geraakt heeft, maar toch er buiten rolt, is die prestatie vier runs waard.
De kunst van het wegslaan is evenwel niet zo eenvoudig, als jullie misschien zult denken. Men moet n.l. in de eerste plaats zien te voorkomen, dat de weggeslagen bal, door één van de veldmensen of „fielders”, gevangen wordt, want ook dan is men „uit”.
Ook met het lopen tussen de wickets, het „runnen”, moet men voorzichtig zijn. De fielders zullen n.l. een weggeslagen bal zo spoedig mogelijk naar één der wickets terugwerpen, waar hij door een anderen speler wordt opgevangen. Deze speler gooit dan met den bal het wicket uit; slaagt hij hierin, vóór de betrokken batsman het wicket bereikt heeft, ook dan is deze laatste uit.
Nu moeten jullie nog weten, wat de „wicketkeeper” is. Vele ballen, die de bowler werpt, zullen langs het wicket schieten, zonder dat de batsman ze geslagen heeft en zonder dat het wicket geraakt is. De wicketkeeper, die vlak achter het wicket staat, moet trachten deze ballen te stoppen, want zou de bal doorschieten tot buiten het speelveld, dan kreeg de slagpartij de gelegenheid één of meer runs te lopen.
De door de spelers van de aan slag zijnde partij gemaakte runs en de eventuele extra’s worden opgeteld, zodat, als alle spelers uit zijn, die partij een bepaald aantal punten heeft.
Nu wordt de slagpartij veldpartij en omgekeerd. De partij, die de meeste punten behaald heeft, is overwinnaar. Hiermede zijn de „innings” voltooid. Wanneer in den beschikbaren speeltijd niet beide partijen een beurt hebben gehad, eindigt het spel in een „draw”, een „gelijk spel” zouden onze voetbal-enthousiasten zeggen.
Tegenwoordig wordt het cricketspel ook door dames beoefend.
Zo, nu weten jullie al aardig wat van het mooie spel, dat cricket heet. Volledig is dit natuurlijk niet, maar dan moeten jullie maar eens een dagje naar een wedstrijd gaan kijken of zelf cricket gaan spelen, wat nog veel aardiger is.