Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Ceramiek

betekenis & definitie

Onder ceramiek (men kan ook zeggen keramiek, want het woord komt van het Griekse keramos = klei) verstaan we in het algemeen alle producten, die van klei, vermengd met andere stoffen, worden vervaardigd, vervolgens gebakken en met glazuur bedekt. Het grove aardewerkpulletje van een kwartje, waarin we onze bloemen zetten, is dus net zo goed ceramiek als een prachtige Chinese of Delftse vaas, die in een museum wordt bewaard.

Reeds in oeroude tijden zijn de mensen begonnen met voor hun dagelijks gebruik allerlei voorwerpen van klei te maken. Eerst waren die schotels, potten en pannetjes heel eenvoudig, later kreeg men in de vormgeving meer vaardigheid en ging men ze ook hoe langer hoe fijner versieren.

De overlevering verhaalt, dat de pottenbakkerskunst in China werd uitgevonden en wel in het jaar 2698 vóór onze tijdrekening. Te Babylon en Ninevé zijn kruiken en schotels uit overoude tijden opgegraven, die al zeer sierlijk van vorm zijn en zoals je weet, vertelt ook de Bijbel reeds vroeg over het gebruik van aardewerk.

Wij weten van de Grieken, dat zij prachtige aarden potten vervaardigden, rijk versierd met voorstellingen uit hun godenleer; en van de Romeinen, dat ook bij hen de ceramische kunst op een hogen trap stond.

Maar toch is China eigenlijk het echte ceramiek-land en je kunt welhaast niet aan China denken, zonder je ook tegelijkertijd voor den geest te halen de mooie Chinese vazen, kopjes en wandborden, die je allen kent — hetzij echt of namaak-Chinees.

Men vertelt, dat in het begin van onze jaartelling in China de kunst van het porselein-bakken werd uitgevonden en dat later in de keizerlijke fabrieken te King-te Sjin eventjes 3000 porseleinovens waren, waaraan ruim een millioen mensen werkten. In de 14e, 15e en 16e eeuw viel de grootste bloeitijd van de Chinese ceramiekkunst: in dien tijd bouwde men ook den beroemden porseleinen toren te Nanking. Men maakte in China drie soorten van porselein: het fijnste was bestemd voor den keizer, de tweede soort voor de mandarijnen en de derde soort voor het gewone volk en voor den uitvoer naar andere landen. Het allerfijnste Chinese porselein hebben wij dus nooit gezien. In het begin van de 16e eeuw werd het (andere) Chinese porselein in Europa ingevoerd, ook in ons land.

Natuurlijk hebben ook andere landen hun oude en moderne ceramiekkunst. De Moren kenden ook reeds vroeg het porselein: in het Alhambra te Granada zijn de muren van buiten en van binnen versierd met gekleurde tegels van lichtgrijze klei, bedekt met wit glazuur, waarop kleurige tekeningen zijn aangebracht.

Laten wij nu allereerst iets vertellen over de ceramiekkunst in ons eigen land. Als we van Nederlands aardewerk spreken, dan denken we natuurlijk direct aan Delft, de bakermat van onze ceramiekkunst.

In de 17e en 18e eeuw werd te Delft aardewerk gemaakt. Vrachtvaarders hadden uit China allerlei voorbeelden meegebracht: men ging ze in Delft namaken, maar toch met een heel eigen karakter, zodat we nog altijd spreken van het beroemde „Delfts blauw”, dat je allen wel kent. Te Delft waren aan het einde der 17e eeuw niet minder dan zeventig „pottenbakkers”, waarvan helaas in 1808, door de concurrentie van Duitsland en Frankrijk, nog maar zes waren overgebleven.

In 1876 werd de allerlaatste werkplaats te Delft overgenomen door den ingenieur J. Thooft, die hier volgens een nieuwe werkwijze aardewerk ging bakken. De oude naam „De porceleijne fles” bleef bewaard en deze fabriek bestaat nog altijd en maakt met medewerking van vooraanstaande sierkunstenaars mooi modern aardewerk, o.a. de gedenkborden, die je wel kent.

Andere aardewerkfabrieken in ons land zijn o.a. „Ram” te Arnhem, „de Sphinx” te Maastricht, „De Distel”, enz.

Onder de pottenbakkers, die zelf hun aardewerk maken, neemt W. C. Brouwer een bizondere plaats in: het Brouwers aardewerk is overal in ons land bekend. Ook Chris Lanooy is zulk een echte pottenbakker. Bekende kunstenaars, die zich vooral op het versieren van aardewerk toeleggen, zijn Lion Cachet, Jaap Gidding, Corn. van der Sluys, J. Eisenloeffel e.a.

Onder de Duitse ceramiek is vooral het oud-Beierse aardewerk en het Meissener porselein bekend; in Engeland vindt men de beroemde aardewerkfabrieken te Wedgwood, in Frankrijk bloeit de prachtige Sèvres-ceramiek. Kopenhaags aardewerk is ook beroemd.

En nu ben je na dit alles natuurlijk nog lang niet tevreden, omdat je nog niet weet, hoe nu eigenlijk die ceramiek gemaakt wordt. Ja, dit „hoe” is nu niet zo heel eenvoudig duidelijk te maken, want voor ieder soort van aardewerk is dit weer verschillend en dan komen er natuurlijk ook weer heel wat fabrieksgeheimen aan te pas.

De hoofdzaak, die voor alle ceramiek geldt, is, dat de gedroogde klei-vorm door en door moet worden verhit, totdat deze begint te gloeien. Dit gebeurt in verschillende soorten van ovens, met bizondere voorzorgen voor de fijnere soorten van aardewerk. Wanneer nu het aardewerk een bepaalden tijd gebakken is, wordt het uit den oven genomen: het heet dan bij de fijnere ceramieksoorten: biscuit.

Men heeft poreus en niet-poreus aardewerk, al naar gelang van de klei of leem die ervoor gebruikt is en van de verder toegevoegde bestanddelen. Het eerste wordt gebakken bij een temperatuur van 800 tot 1100 graden, het dichtere aardewerk heeft een warmte van 1000 tot 1300 graden nodig. Een van de dichtste aardewerk-soorten is het Wedgwood: wanneer dit breekt, is de scherfkant glad en bijna geheel wit.

Je kunt gemakkelijk begrijpen, dat het dichtste aardewerk ook het hardste moet zijn. Een derde soort aardewerk, de gesinterde biscuit, ontstaat door een nog hogere temperatuur voor het bakken toe te passen (1150° tot 1500°).

Deze gesinterde biscuit kan weer worden onderscheiden in het meer of minder doorschijnende porselein.

Wanneer nu de biscuit klaar is, moet deze nog worden geglazuurd. Het glazuur bestaat uit dezelfde bestanddelen als de biscuit; het wordt in verschillende soorten en kleuren gemaakt. Het wordt in poedervorm met water tot een dunne brei aangelengd en op het aardewerk-voorwerp gestreken en daarna gaat het voorwerp weer in den oven en bakt het glazuur op de biscuit vast.

Voor het vervaardigen van aardewerk worden verschillende werktuigen gebruikt. Bij het maken van het grove aardewerk gebruikt men voor ronde voorwerpen de z.g. pottenbakkersschijf, die je misschien wel eens gezien hebt op een tentoonstelling. De schijf wordt met den voet in draaiende beweging gebracht, terwijl de pottenbakker met de hand de klei vormt. Voor het maken van oren en poten wordt een z.g. trap-pers gebruikt.

De voorwerpen, die zo, gedeeltelijk uit de hand, worden gemaakt, hebben altijd iets fijners dan het goedkope fabrieksgoed, dat bij massa’s in draaimachines wordt vervaardigd.

Wanneer men de ceramiek wil versieren, dan kan dit gebeuren door het aanbrengen van een laag gekleurd of ongekleurd glazuur, dat effen, gestroomd of gekristalliseerd kan zijn.

Ook kan het aardewerk worden beschilderd en dit kan op de biscuit geschieden, waarna dan later het voorwerp wordt geglazuurd (moderne techniek). Doch ook kan het beschilderen plaats hebben, wanneer het voorwerp reeds geglazuurd is: dit noemt men emailschilderen. In een tweede vuur brandt dan het voorwerp geheel glad.

Het emailschilderen wordt bij Chinees en Japans aardewerk toegepast, eveneens bij Meissener en Sèvres. Bij het oude Delftse aardewerk gebruikte men de z.g. majolicaschildering, afkomstig uit Italië.

< >