De zusternatie aan onze zuidgrens. Een bloeiende moderne staat met een groots verleden.
B e l g i c a, zo noemt Caesar de Noordelijke delen van het land der Galliërs, die zich van Seine en Marne tot den Rijn in de Nederlanden uitstrekten. Caesar vertelt, dat de in deze streek wonende stammen zich van de eigenlijke Galliërs onderscheidden door hun taal en instellingen, en door hun grotere dapperheid en barbaarsheid. Van de kern van dit Oud-Romeinse rijksgebied en van deze deels Keltische, deels Germaanse stammen, stamt het huidige België met zijn Vlaams-Waalse bevolking. Onder de leden van de Westeuropese statenfamilie is er niet een, dat tot ons vaderland in zo nauwe betrekking staat, als deze zusternatie aan onze Zuidgrens. Op school heb je de aardrijkskunde van België al geleerd, zodat wij je daarvan waarschijnlijk niet veel nieuws meer kunnen vertellen. Dat België een koninkrijk is, weten we natuurlijk allemaal: ieder kent van de platen in de krant, of van de film, den jongen koning Leopold III en de leuke, kleine koningskinderen, die ieder jaar een paar weken in Noordwijk aan Zee komen logeren.
Koning Leopold regeert over een klein land, kleiner nog dan ons land; weet je wel, het meet maar 30.444 k.m.2, maar het heeft daarentegen enige tienduizenden inwoners meer dan Nederland, n.l. 8.129.824 (1930).
Wanneer we ons nu een ogenblik met België willen bezighouden, dan moeten we goed in het oog vatten, dat het land als staat wel een eenheid vormt, maar als volk is verdeeld in twee grote groepen, die een geheel verschillende taal spreken en scherp afgetekende gebieden bewonen. De taalgrens, die onzichtbare scheidsmuur, tussen Vlamingen en Walen, doorsnijdt het land Zuidwest naar Noordoost, van St. Omer in Frankrijk tot de Zuidgrens van NederlandsLimburg. In de Germaanse, Vlaamse landen van Noord- en Noordwestelijk België wordt het Vlaams, een vorm van de Dietse (Nederlandse) taal gesproken; in het kleinste landsdeel, Wallonië, wonen de Frans sprekende Romaanse Walen. Van den taalstrijd en de worsteling tussen de beide beschavingen, vertellen we nog iets aan het eind van dit hoofdstuk. Een slimme jongen, een schrander meisje zou hier direct een rake, gewichtige vraag kunnen stellen, n.l.: hoe komt het, dat twee stamverwante, aan elkaar grenzende landstreken, waar eenzelfde taal wordt gesproken, zoals Nederland en Vlaanderen, niet tot een ook staatkundige eenheid zijn gegroeid? Juist, een heel aardige vraag! Dat dit niet is geschied, is te danken of te wijten aan een reeks hoogst merkwaardige oorzaken, die niet in kort bestek zijn weer te geven, maar die je toch vast en zeker vroeger of later gaat bestuderen, al was het alleen maar uit warme belangstelling voor het Vlaamse volk met zijn ontzagwekkend verleden, en zijn ongelofelijk rijke, grootse kunst.
Je weet, dat in de 16e eeuw de Noordelijke Nederlanden zich aan de Spaanse dwingelandij ontworstelden, maar dat de Zuidelijke Nederlanden door hun geheel andere strategische ligging, en dank zij het kundige beleid van den begaafden Parma, voor den landsheer, Philips II, behouden bleven. In de volgende eeuwen nam de staatkundige en culturele ontwikkeling van het bevrijde Gemenebest der Noordelijke Nederlanden, versterkt door de beste Zuidnederlandse volkselementen, een hoge vlucht; de Belgische landen daarentegen kwijnden meer of minder onder Spaanse, Franse en Oostenrijkse heerschappij. Een oneindig aantal internationale, politieke conflicten gaf aanleiding tot even zovele vernietigende veldslagen, die altijd op den bodem van het ongelukkige België werden uitgevochten. Aan dit feit, dat België van den Gulden Sporen-slag, via Waterloo en 1839, tot den Wereldoorlog, zo vaak het toneel is geweest van de bloedige botsingen tussen de legerscharen der volkeren, heeft België den tragischen bijnaam „slagveld der natiën” te danken.
Na 1831, toen België van Nederland gescheiden en een zelfstandig koninkrijk geworden was, kwam het land snel tot voorspoed en bloei. De krachtige, kundige bevolking begon partij te trekken van ’s lands natuurlijke rijkdommen: uitgestrekte kolenen ijzerertsbeddingen, vruchtbare landbouwgebieden en een gunstige ligging. De machtige Waalse metaalindustrieën, steunend op den kolenrijkdom, leveren nu machines, oorlogsmateriaal, automobielen, rijwielen, e.d., over de gehele wereld. Vlaanderen bezit, behalve een bloeienden landbouw en veeteelt, een hoogst belangrijke, oeroude textielindustrie. Denk maar aan het beroemde laken, linnen en kant, van Brussel, Mechelen, Brugge, Yperen en Gent. Goed bevaarbare rivieren en kanalen, en bovenal het dichtste spoorwegnet van Europa, nemen het intense handelsverkeer gemakkelijk op. België heeft een belangrijk aandeel in den wereldhandel, doch, als gevolg van de ontoegankelijke kust, die niet door grote waterwegen wordt doorbroken, zijn de Belgen geen zeevarend volk. De Belgische rederij is tot nu toe dan ook nog maar weinig ontwikkeld.
Dank zij de genialiteit van wijlen koning Leopold II, is België sinds 1908, ook een koloniale mogendheid van betekenis. In dat jaar kwam de tot dan toe onafhankelijke Congostaat aan België, waarmede dit land een reusachtig Afrikaans rijk won met een grondgebied van ruim 2.336.000 k.m.2 oppervlakte, en een bevolking van ongeveer 9 ½ millioen zielen.
* * *
Vers ligt nog in het geheugen van de oudere Nederlanders de heldhaftige houding van het kleine Belgische volk bij het uitbreken van den Wereldoorlog, toen het den Duitsen legers den doortocht weigerde. Binnen enkele weken werd het gehele land door de, naar Frankrijk oprukkende, Duitse legerkorpsen onder den voet gelopen. Aan den Yzer, waar het land onder water was gezet, kon het voortgedreven Belgische leger standhouden, en dit laatste deel van het grondgebied is tot den Wapenstilstand op II November 1918, in Belgische handen gebleven. Op de Vredesconferentie van 1919 verkreeg België de drie Duitse kantons Malmédy, Eupen en Saint-Vith, die tot 1814 deel hadden uitgemaakt van de Nederlanden.
In 1934 kwam de heldhaftige, geliefde „soldatenkoning”, Albert I, bij een klimtocht in de rotsen van Marche-les-Dames om het leven. Hij werd opgevolgd door den huidigen koning, Leopold III, toen gehuwd met een Zweedse prinses, Astrid, die als koningin, spoedig door de Belgen op de handen gedragen werd. Jullie zult je nog wel de ontzetting en droefheid herinneren, welke in bijna de gehele beschaafde wereld werd gevoeld, toen de koning in Augustus 1935 zijn jeugdige echtgenote bij een auto-ongeluk in Zwitserland verloor.
Het grootse verleden van België blijkt overtuigend uit de heerlijke geestelijke en wereldlijke bouwwerken van zijn talrijke steden. Maar machtiger nog dan in zijn bouwkunst, openbaart zich het Belgische, vooral het Vlaamse, genie, in zijn nauwelijks geëvenaarde schilderkunst, die al in het begin van de 15e eeuw een hoogtepunt bereikte in de gebroeders van Eyck. Van nu af aan volgen de grote schilders elkander op: Rogert Campin, Jacques Dare, Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Hugo van der Goes, Gérard David, Hans Memlinck. In de 16e eeuw leefden mannen als Quinten Metsys, Jan Gossaert, Bernard van Orley, Frans Floris, François Fourbus, Anton Moor, Pieter Breughel, en dan de grootste van allen, Rubens, die aan de Vlaamse schilderkunst een schittering gaf, welke over de gehele wereld straalde. Na een periode van verval leefde in de 19e eeuw de schilderkunst weder op, en ook de kunstenaars van de huidige generatie handhaven de Belgische schilderkunst op een hoog peil.
In de Middeleeuwen kwamen ook talrijke kunstindustrieën in België tot grote ontwikkeling. Van de goudsmeedkunst in de Maaslanden, en van de „Dinanterie”, de kunst om voorwerpen te maken van gegoten en geklopt koper, die, zoals je wel begrijpt, te Dinant beoefend werd, zijn nu nog in de musea echte meesterwerken te bewonderen.
Ook de Belgische tapijtweefkunst is van oude tijden af beroemd. Tijdens haar bloeiperiode werkten de weverijen van Doornik, Oudenaerde en Brussel naar de ontwerpen van de beroemdste meesters uit dien tijd. Haar producten zijn in alle koninklijke paleizen van Europa terug te vinden.
Van alle takken der veelzijdige Belgische kunstnijverheid is echter het kantwerken het bekendst geworden. Karel V had het onderricht hierin voor alle scholen en kloosters van de Nederlanden bevolen en dit verklaart zijn buitengewonen bloei sinds de 16e eeuw in Brabant en Vlaanderen. De kantindustrie omvat thans nog in België ongeveer 50.000 werksters, verdeeld over Brugge, Mechelen, Lier en elders.
Beroemd Belgisch porselein vond men in Doornik en Brussel.
Het zal je nu wel niet meer verbazen, dat bijna iedere Belgische stad een museum bezit met artistieke, historische en folkloristische verzamelingen, waarvan de rijkdom en belangrijkheid je verbaasd doen staan.
De Belgen hebben altijd een voorliefde gehad voor publieke spelen, volksvermaken en kleurige optochten. Veel meer dan wij, stugger Noorderlingen. In de beroemde Ommegangen spelen de fabelachtige Reuzen van het oude België een „grote” rol. Te Bergen wordt door een merkwaardige maskerade, de bevrijding van den burcht van Wasmes, die, volgens de overlevering, door een draak getyranniseerd werd, herdacht. Dit is de strijd van Lumeqon, in de kostelijke taal van het land de „Doudou” genaamd. Sommige carnavals, o.a. dat van Malmédy en Binche, trekken vele mensen. Ook de, in België zeer talrijke, processies zijn als vertoning en uit een godsdiensthistorisch oogpunt van belang.
De Belgische letterkunde is zo uitgebreid en belangrijk, dat wij in dit beknopt bestek wel moeten volstaan met het noemen van een paar namen, en een opwekking om zelf te lezen en te onderzoeken. Zelfs al voel je niet al te veel voor de fraaie letteren, dan ken je toch allicht enkele namen, zoals die van George Eekhoud, Georges Rodenbach, Fernand Severin, Maurice Maeterlinck(!), Emile Verhaeren, Max Elskamp, die met vele anderen, den roem der Frans-Belgische letterkunde gevestigd hebben.
De Vlaamse letterkunde staat ons, Nederlanders, uiteraard het naast. De groei dezer litteratuur hield gelijken tred met de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging, waarvoor wij nog eens naar het slot van dit hoofdstuk verwijzen. Conscience („De Leeuw van Vlaanderen, e.a.) heeft groten invloed op zijn landgenoten uitgeoefend. Van de dichters en schrijvers van omstreeks 1850 en later noemen we: Rosalie en Virginie Loveling, Vuylsteke, Hugo Verriest, De la Montagne, Rodenbach, Pol de Mont. Daar zijn toch vermoedelijk wel bekenden van je bij. De grootste ontwikkeling vertoonde de Vlaamse letterkunde in den roman. Uitnemende talenten op dit gebied waren of zijn: Stijn Streuvels, Cyriel Buysse, Teyrlinck, Jeurissen — wij doen slechts een greep — Victor de Meyere, Baekelmans en Felix Timmermans. Onder de lyrische dichters komen we vertrouwde namen tegen: Prosper van Langendonck, Vermeulen, René de Clercq, Karel van de Woestijne. Maar van al deze dichters heeft er geen zo allerliefelijkst en ontroerend gezongen als de „Onnozele Heilige”, naar wiens naam je al lang hebt uitgezien, de grootmeester der Vlaamse woordmuziek, Guido Gezelle. Van hem nog iets nieuws vertellen, mag voor het grootste deel ook van jong Nederland, toch wel een overbodigheid heten!
Misschien hebben velen van de lezers al een fietstocht of een voetreis door mooi België achter den rug. Die kunnen dan meepraten over de zeer eigenaardige bekoorlijkheid van de Belgische landschappen, de levensblijde gemoedelijkheid van het vitale volk. Alle Nederlanders moesten, na hun eigen land, in de eerste plaats België gaan bereizen. Wie er eenmaal is geweest heeft de zachte, soms grootse melancholie van Vlaanderen, en de mystieke woestheid van de rotsgebieden lief gekregen. Men moet, liefst te voet, met den knapzak op den rug, door de ruige Ardennen dwalen, door de kronkelende dalen van Lesse, Maas, Sémois, Amblève en Ourthe, het breedgolvende Brabantse heuvelland met zijn deinende graanvelden, de purperen heidevelden van Limburg, het „zwarte land” van de Borinage, door het nijvere Land van Luik, en de vruchtbare landouwen van Oost- en West-Vlaanderen. En dan de Belgische, vooral de Vlaamse, steden! Hoe hebben we ons in zonnige zomervacanties, verlustigd aan de middeleeuwse geveltjes, verweerde stadspoorten, dromende grachtjes, of met ontzag omhoog geblikt naar de trotse torens der kathedralen, der machtige belforten, zinnebeelden van den godsdienst- en vrijheidszin der fiere Vlaamse gemenebesten.
Aan Brussel, België’s hoofdstad, hebben we een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. We trekken dan nu het eerst naar Antwerpen, de grote Belgische havenstad, Rotterdams geduchte concurrent, waar we het reusachtige havenbedrijf van dichtbij kunnen meemaken. De dokken strekken zich over honderden hectaren water uit, en alleen de kaden aan den rechter Schelde-oever hebben een gezamenlijke lengte van 5500 nieter. Dit grootse havengezicht past bij de weelde van Antwerpen. De oude koopstad is rijk aan prachtige bouwwerken: de 123 M. hoge Kathedraal, Het Steen, het oude kasteel der graven van Vlaanderen, de Gildehuizen, het Stadhuis, het beroemde Museum Plantijn. Antwerpen bezit ook een belangrijken dierentuin. Wie er komt, bezoekt zeker de twee, in 1933 geopende Scheldetunnels, een technisch meesterstuk van reusachtige afmetingen. De afzonderlijke tunnel voor voertuigen is ruim 2100 m. lang, en maximaal bijna 35 m. diep.
Geen enkele Belgische stad maakt echter zó den indruk uit het verleden te zijn herrezen als Brugge. Deze stad schijnt, als Doornroosje, te zijn ontwaakt in haar oude omgeving, de omlijsting van haar vervlogen schoonheid. De indrukwekkende en fijne gebouwen, de nauwe straatjes, waarlangs de huizen met trapgeveltjes staan te dromen, de kanalen, waarin vroeger de schepen van de Hansa-steden en den Levant voorbij gleden, getuigen van een glorieus verleden. Volkomen gaaf staan daar de Hallen (van 1248), het Stadhuis, de Hansahuizen, de 80 m. hoge Halletoren met zijn verrukkelijk klokkenspel en nog zoveel meer. Het Begijnhof is een van de fijnste, die nu nog in België bestaan. Guido Gezelle werd hier geboren. Nog heden ziet men op den drempel van haar woning, de kantwerksters bezig met kantklossen in de schilderachtige omgeving der oude straatjes.
In Doornik, de oudste stad van België, bewonderen we de oude huizen, de grote markt, het oeroude Belfort, en de beroemde Romaanse kathedraal met haar vijf klokkentorens.
Gent boeit door de bijna beangstigende sfeer van middeleeuwse kracht, schoonheid en ruwheid. Het massieve ’s Gravenkasteel drukt de sombere, primitieve moed van dit tijdperk aangrijpender uit dan de beste beschrijving. Van het vermaarde Belfort met de klokke Roelant, zingt het bekende lied:
„Boven Gent rijst, Eenzaam en grijst, ’t Oud Belfort, zinbeeld van ’t verleden...” Machtig verheffen zich de hoge, heerszuchtige torens der talrijke kerken, de karakteristieke omtrekken van het Stadhuis, den Geraard Duivelsteen, de Lakenhal, enz. Te Gent is de beroemde schrijver Maurice Maeterlinck geboren.
Leuven werd in de eerste weken van den Wereldoorlog door het krijgsgeweld ontzettend geschonden; de prachtige Bibliotheek der oude universiteitsstad en gehele wijken gingen in de vlammen op. De Bibliotheek is echter nu weer in denzelfden stijl verrezen en de stad weer opgebouwd. Leuven, de eerst hoofdstad van Brabant, bezit bewonderenswaardige bouwwerken, die van den bloei der stad in de Middeleeuwen, dank zij den vermaarden lakenhandel, getuigen. Het stadhuis uit de 15e eeuw, geldt als het fraaiste voorbeeld van den laat-Gothischen stijl in geheel Noord-Europa.
Luik is niet alleen oeroud, maar het speelt ook graag de moderne, grote stad, zodat je er als tourist, behagelijk kunt verblijven. De stad maakt een grootsen indruk met haar zeven, de Maas overspannende bruggen. Van de beroemde citadel ziet men op het zenuwachtig bewegen van de nijvere stad en de rivier met haar brede kaden, neer. Maar er is ook een oud-Luik met schilderachtige steegjes en deftige patriciërshuizen, en het bewonderenswaardige Paleis van de Prinsen-Bisschoppen, nu Paleis van Justitie. In de 9e eeuw al, bestond in deze stad een belangrijk letterkundig en artistiek leven. Hier bloeide de z.g. School van de Maas, vooral beroemd door metaalgieters, emailleerders en goudsmeden. Dicht bij Luik liggen Herstal, het grote metaal-industriecentrum, en Jupille, de geboorteplaats van Karel den Grote.
Wie Mechelen noemt, noemt ook den St. Rombout, de kathedraal, welker kolossale toren de vlakte beheerst en getuigt van de vroegere belangrijkheid van de stad Mechelen, de oude hoofdstad der Nederlanden.
In den hogen toren hangen de 46 klokken van ’s werelds beroemdste carillon. Men vindt er ook het paleis van den Groten Raad, welbekend uit onze historie, de oude paleizen van den Prins van Oranje en van Margaretha van Oostenrijk. Mechelen verbergt ontroerende schoonheden en bijzonder schilderachtige buurten.
Een groot aantal steden en. kleinere plaatsen moeten in dit kort bestek buiten beschouwing blijven, hetgeen echter niet zeggen wil, dat ze de moeite van het vermelden niet waard zijn!
In de jaren na de afscheiding van ons land (1831), ging men bij de inwendige organisatie van het nieuwe, onafhankelijke koninkrijk, van het beginsel uit, dat België eigenlijk een Frans land was. Tegen de toepassing van dit beginsel rees al spoedig verzet, en natuurlijk bij dat deel der bevolking — en wel het grootste — dat niet Frans dacht en sprak en was: het Vlaamse. Eerst waren het enkele voormannen, die zich verzetten tegen de opvatting, dat de Vlamingen tweede klasse burgers waren, die zich gemakkelijk door de Frans sprekende bevolkingsgroep zouden laten overtroeven. De „Vlaamse gedachte” was geboren, en deze gaf op haar beurt het aanzijn aan de Vlaamse Beweging. Het volk van Vlaanderen herinnerde zich zijn oude, onsterfelijke beschaving, en het verzet groeide, nam duidelijker vormen aan, werd tenslotte belichaamd in politieke partijen met nauwkeurig omschreven eisen. De Vlaming wilde in zijn eigen taal, het Vlaams, en naar eigen Vlaamsen aard onderwezen, bestuurd, berecht en gecommandeerd worden. Dat is heel langzaam gegaan, omdat nog lang in het gewone leven het Vlaams wat minder leek dan het vluggere Frans, en omdat vele Vlamingen zelf wel gaarne Frans spraken, en voor Frans door- gingen. In de laatste 20 jaren is er wat meer vaart gekomen in de Vlaamse Beweging, die zich ook in de oorlogsjaren, tijdens de Duitse bezetting, sterk — en niet altijd even sympathiek uitte. In 1898 werd de afkondiging van alle publieke decreten en van de wetten in de beide talen verplicht gesteld. Een groot succes van jongen datum was de volledige vervlaamsing van de Gentse staatsuniversiteit in 1930. In 1931 werd het beginsel der eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië in de wet neergelegd.
Het is duidelijk, dat in Nederland voor de Vlaamse Beweging veel sympathie moest worden gevoeld. Die sympathie bleef echter nagenoeg volkomen onwerkzaam. We waren huiverig voor al te veel geestdrift, omdat die zo licht kon worden uitgelegd als een neiging om de scheiding van de vorige eeuw tussen Nederland en België weer ongedaan te maken. Om dit misverstand te ontgaan, bleef men liever wat gereserveerd. De belangstelling voor de Vlaamse letterkunde en het Vlaamse toneel is in de laatste jaren sterk gegroeid, en op ieder cultureel gebied ziin de betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen onbetwistbaar inniger geworden. Het laat zich op het ogenblik aanzien, dat de gerechtvaardigde wensen van het Vlaamse volk tenslotte in het Belgische staatsverband volledige erkenning zullen vinden. Wij, Nederlanders, kunnen dit slechts hopen, omdat het onbedreigd bestaan van een sterk, innerlijk eensgezind en bevriend België, onder de leiding van een krachtigen, jongen koning, ook ons land ten goede zal komen.