Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Azië

betekenis & definitie

De naam van het grootste der vijf werelddelen of continenten, waarin de aardrijkskunde de landmassa’s op de aarde verdeelt.

Hoe de naam „Asia” ontstaan is, welk volk hem het eerst gebruikte, is onbekend. De oudste Griekse schrijvers gebruiken dezen naam reeds, wanneer zij van de Oostelijke landen gewagen.

Wanneer wij de wereldkaart eens bekijken, dan merken we terstond op, dat Afrika, Amerika en Australië scherp begrensde eenheden zijn, terwijl Europa en Azië tezamen één groot landcomplex vormen.

De grens tussen de beide werelddelen loopt over het Oeralgebergte en door de rivier de Oeral. Deze grens is dus tamelijk willekeurig getrokken. De oude Grieken rekenden dan ook bijv. de landstreken ten Noorden van de Zwarte Zee, dus het hedendaagse Zuid-Rusland en Kaukasië tot „Asia”.

Midden-Azië wordt tegenwoordig algemeen als de bakermat van het mensdom beschouwd. Van hieruit zouden de verschillende mensenrassen (om duidelijk te zijn kan ook wel gezegd worden: mensensoorten) zich over de aarde verspreid hebben.

„Hoe zijn die mensen nu gegaan?” Je begrijpt wel, dat dit thans moeilijk meer is na te gaan, want dat terugtrekken uit Centraal-Azië is natuurlijk nog eeuwen en eeuwen vroeger gebeurd dan in de tijden, waarin de Batavieren bij ons kwamen. Want ook de Batavieren, die een stam zijn van de Germanen, kwamen uit Azië.

Maar toen de volken gingen trekken, wisten ze natuurlijk niet in welk land ze zouden komen. Soms zullen ze eerst een eindje weggetrokken zijn, dan op een plek, die hun goed leek, enige eeuwen misschien gewoond hebben, om dan weer een eind verder te gaan. Je begrijpt, hoeveel tientallen eeuwen het dus geleden kan zijn, voordat die Germanen in ons land kwamen, sedert ze uit Azië waren vertrokken.

Waarom die mensen uit Azië wegtrokken? Ja, daar weten we niet veel van, maar we kunnen er toch wel wat van vertellen.

In de eerste plaats kwamen er steeds meer mensen en daarvoor was geen voedsel genoeg, zodat toen velen weg moesten, om elders voedsel te gaan zoeken.

Verder weten we, dat verschillende van die rassen de zon vereerden. Je weet, hoe heerlijk iedereen tegenwoordig nog de zon vindt, die soms zo lekker warm kan schijnen en hoeveel gezelliger dat zonlicht alles maakt. Het is heel gemakkelijk te begrijpen, dat de zon van nog veel meer betekenis is geweest voor die primitieve mensen, die natuurlijk al onze tegenwoordige geriefelijkheden, als huizen, licht, kachels, enz., enz., niet of slechts in den primitieven vorm van holen en hout- of mestvuur kenden. Nu zagen deze mensen de zon 's ochtends in het Oosten opgaan en dus trokken zij naar het Oosten, omdat daar de zon vandaan kwam. Ze dachten dan dichter bij de zon te komen.

Uit het verhaal over de aarde hebben jullie wel kunnen zien, dat dit niet waar is.

Toch zijn er ook vele mensen naar het Westen getrokken, maar daarvoor bestond een andere reden.

Velen van die primitieve volken hadden om verschillende redenen groten eerbied en liefde voor de overledenen. Ze dachten nu, dat de aarde plat was en dat de zon ’s nachts de achterzijde bescheen en aan die achterzijde lag het rijk der doden. Om nu hun overleden voorvaderen na te trekken, of om naar hen toe te gaan, trokken die mensen naar het Westen. Ze dachten zo aan de poort van het dodenrijk te komen.

Natuurlijk moet er wel aan gedacht worden, dat er, behalve de hier genoemde redenen, nog vele andere kunnen zijn geweest, die de volken tot dat wegtrekken aanleiding hebben gegeven.

Nu is natuurlijk de vraag, langs welken weg de voornaamste rassen waarschijnlijk hun tegenwoordig woongebied bereikt hebben :

De Australiërs zijn uit Hindoestan door Indonesië en Nieuw-Guinea naar Australië getrokken.

De Negers van Afrika gingen Westwaarts door Iran en Zuid-Arabië, kwamen over de straat van Bab el Mandeb ten Zuiden van de Sahara en trokken hierlangs verder tot in het Westen van Afrika. Ook naar het Zuiden breidden ze zich uit; niet naar het Noorden, want daar lag de Sahara en daar was dus geen voedsel voor hen te vinden.

Tot de Hamieten behoren de bewoners van de Zuidkust van de Middellandse Zee, dus de bewoners van Marokko, Algiers, Tunis, Libye en Egypte en de zwervende stammen in de Sahara.

Van het Hoogland van Iran trokken ze door Mesopotamië en Syrië en drongen toen verder door in Egypte en tot aan de Zuidkust van de Middellandse Zee.

Een andere groep van die Hamieten trok van het Hoogland van Iran naar het Oosten, over den Kaboelpas Voor-Indië binnen; dit zijn de Ariërs. (Zie onder Ariërs).

De Germanen gingen, toen de steppen in Centraal-Azië steeds meer uitdroogden, naar Zuid-Siberië en Zuid-Rusland en vandaar uit naar Noord-Europa, waar we ze thans bijna uitsluitend vinden.

De Mongolen zijn in Azië gebleven. Ze verspreidden zich vanuit het Centrum vooral naar het Noorden, Oosten (Chinezen en Japanners) en naar het Zuiden.

Hoe de Indianen in Amerika gekomen zijn, weten we nog niet.

Hier hebben wij dus in het kort de verspreiding aangegeven van enkele rassen; volledig is het natuurlijk niet.

Dat Azië, wat uitgestrektheid betreft, het grootste werelddeel is, dat het de hoogste bergen (Himalaya) en de diepste inzinkingen (de Dode Zee) bezit, wordt op school al geleerd. Ook de namen en ligging der gebergten, meren, rivieren, landen en steden vind je in de schoolboeken. Toch moet er nog op één bijzonderheid gewezen. Bekijk nog eens de kaart van Azië en die van Europa en vestig je aandacht op den vorm van de Zuidkust. Dan zal je terstond opvallen, dat beide werelddelen in het Zuiden drie grote schiereilanden hebben: in Europa vinden wij van West naar Oost het Pyrenese (Spanje en Portugal), het Apennijnse (Italië) en het Balkanschiereiland; in Azië hebben wij Arabië, Voor-Indië en Achter-Indië. Bovendien liggen ten Oosten van de beide Oostelijke schiereilanden groepen van eilanden — bij het Balkanschiereiland de Cycladen, bij Achter-Indië de Soenda-eilanden—, terwijl tegenover de Zuidpunt van de beide middelste schiereilanden slechts één groter eiland ligt n.l. bij Italië Sicilië en bij Voor-Indië Ceylon.

Wat men ook in de meeste schoolboeken niet vinden zal, dat is de ontdekkingsgeschiedenis van Azië, en toch is die juist bijzonder interessant.

Wat! zul je zeggen, moest Azië ontdekt worden? Azië, waar de beschaving al hoog ontwikkeld was, toen in Europa nog niets dan onbeschaafde mensen woonden? Je zou eerder zeggen, dat de Aziaten Europa ontdekt hebben.

Dat is ook zo, en de kultuurvolken, die nu Europa bewonen, zijn immers uit Azië afkomstig. Maar nadat zij achtereenvolgens Griekenland, Spanje en Gallië, Italië, Germanië en de Britse eilanden veroverd en zich daar gevestigd hadden, verloren zij weldra elk contact met de Aziatische kultuurstaten. Terwijl zij in den loop der eeuwen een eigen beschaving ontwikkelden, gingen de oude Aziatische kultuurstaten deels te gronde (b.v. Assyrië en Babylon), deels sloten zij zich geheel en al van de buitenwereld af en „versteenden” (China). Tot Europa drongen slechts duistere, fantastische sprookjes uit het verre Oosten door. Reizen was toen een moeilijke, vaak levensgevaarlijke zaak en geregeld briefverkeer bestond niet.

De oude Hellenen of Grieken, het oudste kultuurvolk van Europa, kenden van Azië slechts de Westkust van Klein-Azië, terwijl zeelieden vertelden van het rijke Ophir (waarschijnlijk Yemen in Zuid-Arabië) en van Indië. Door de veldtochten van Alexander den Grote (334—325 v. Chr.) werd de kennis omtrent Perzië, Medië en Indië belangrijk uitgebreid. Gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling waren het hoofdzakelijk Armeense en Arabische kooplieden (dus Aziaten), die tot de kennis van het Westen van Azië belangrijke bijdragen leverden en zelfs berichten omtrent de geheimzinnige Oostelijke landen brachten. De meest bekende van deze „handelsreizigers” is Mozes van Chorene (± 550 n. Chr.). Arabische kooplieden kwamen zelfs in China en Achter-Indië.

Eerst door de kruistochten kwamen de Europese volken met de Aziaten en hun beschaving rechtstreeks in aanraking. De veroveringen der Kruisvaarders gingen spoedig weer verloren, maar resten van de binnengedrongen Europeanen bleven en verspreidden zich in kleine gemeenschappen over Syrië, Mesopotamië, Voor-Indië en Turkestan. Zelfs in Mongolië en de Gobi vestigden zich kleine christelijke gemeenten van Europesen oorsprong. Sommige leden dezer gemeenschappen kwamen tot macht en aanzien.

Als eersten wetenschappelijken ontdekkingsreiziger mogen wij Willem Ruijsbroek beschouwen, een Franciscaner monnik, die met het gezantschap van koning Lodewijk den Heilige naar den Khan der Mongolen toog (1253). Zijn reisbeschrijving heeft stellig historische waarde. Zij wordt slechts overtroffen door de berichten van den Venetiaan Marco Polo, die 25 jaren lang (van 1270 tot 1294) in Oost-Azië vertoefde, door Bengalen, Mongolië en China reisde en tot aan de kust van den Stillen Oceaan doordrong.

De feitelijke ontdekkingsgeschiedenis van Oost-Azië begint echter eerst met de reis van den Portugees Vasco di Gama, die in 1498 om Kaap de Goede Hoop stevende, de stad Kalikoet aan de kust van Malabar (Voor-Indië) bereikte, en zodoende den zeeweg naar Indië ontdekte. Van nu af aan werden geregelde tochten naar het verre Oosten ondernomen, en de beroemde d’Albuquerque vatte het plan op, alle Indische landen onder de heerschappij der Portugezen te brengen. Hij veroverde Goa, Malabar, Ceylon en de Soenda-eilanden.

Intussen had de grote Columbus Amerika ontdekt, in de mening, dat hij Indië op den zeeweg naar het Westen bereikt had. Toen echter weldra bleek, dat het nieuwe rijk niet Indië en ook niet Japan of China was, zocht men verder in Oostelijke richting. Stoutmoedige zeevaarders drongen door straat Magelhaens in de Stille Zuidzee door en ontdekten op hun tochten de Philippijnen, Celebes en Borneo.

Jullie weten allen, dat de eerste Nederlandse schepen in 1596 in ons Indië aankwamen. Maar hier zullen wij vooral vertellen van de veroveringen en ontdekkingen, die de Nederlanders in het overige Azië maakten.

Toen de Nederlanders zich eenmaal op Java en de Molukken gevestigd hadden, trokken ze verder naar het Noord-Oosten, om nog meer handelsgebieden te vinden. Zo kwamen ze in Japan, waar ze de Portugezen, Spanjaarden en Engelsen verjaagden en handelsfactorijen op Formosa en Decima stichtten.

In 1641 veroverden ze Malakka en daar zij Straat Soenda reeds in hun macht hadden, beheersten ze nu beide Westelijke toegangen tot Oost-Indië en Oost-Azië.

De Engelsen wendden zich nu meer en meer naar Voor- en Achter-Indië, waar ze, zoals je weet, thans nog de machthebbers zijn.

In 1636 verbood Japan zijn burgers met buitenlanders handel te drijven en ook moesten alle buitenlanders Japan verlaten. Dit zou een zware slag ook voor onzen handel geweest zijn, doch met veel moeite wisten de Hollanders toch nog gedaan te krijgen, dat zij buiten dit besluit vielen. Maar na enige jaren werden ook zij verdreven, alleen mochten ze nog op het kleine eilandje Decima een factorij houden en van daaruit handel met Japan drijven. Zo zijn de Hollanders tientallen jaren lang de enige verbinding van Japan met de overige wereld geweest. In 1854 stelde Japan zijn havens weer voor alle landen open en toen was het dus ook met onze uitzonderingspositie ten opzichte van Japan afgelopen.

Aan den handelsgeest van onze voorvaderen, maar ook aan hun moed en zucht naar avontuur, danken we het, dat we thans nog zulke uitgestrekte gebieden in Azië bezitten. Toch is er in den loop der tijden nog heel wat verloren gegaan. Ceylon en Malakka hebben we aan Engeland moeten afstaan. Daardoor beheersen we thans de toegangswegen tot Nederlands-Indië niet meer. Japan heeft zich tot een zelfstandigen, krachtigen staat ontwikkeld, die onzen handel en onze producten niet meer nodig heeft, maar daarentegen zelf in ons Indië, voorlopig met vrij wat succes, een afzetgebied tracht te vinden voor zijn eigen industrie-producten.

De ondernemingsgeest van ons volk heeft dus zeker sterk bijgedragen tot de ontdekking van Oost-Azië.

Met een kort woord zullen wij nog even van de ontdekking van Siberië een en ander vertellen: in 1600 rukten de Russen op naar Oost-Siberië en stichtten tusschen 1609 en 1632 de plaatsen Toerinsk, Tomsk, Jenesseisk, Krasnojarsk en Jakoetsk. In 1639 bereikten de veroveraars Kamsjatka en in 1646 het Baikalmeer. Hier werd in 1652 Irkoetsk gebouwd. Langzaam maar gestadig werd het ontzaglijk grote land bezet en ten dele gekoloniseerd. De verovering werd door de inbezitneming van de Amoerprovinciën in 1852 en van Sachalin in 1875 voltooid.

In de vorige eeuw werd overigens ook veel gedaan voor de wetenschappelijke ontdekking van het land. In 1851 werd in Irkoetsk een Aardrijkskundig Genootschap gevestigd en in 1877 ook een in Omsk. Expedities onder leiding van geleerden bezochten zowel de hoge gebergten in het Zuiden, als ook de ijzige steppen in het hoge Noorden. De beroemdste ontdekkers zijn de Russen Wrangell, Semenow en Sibirjakow, en verder A. von Humboldt en Sven Hedin.

< >