Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Ordes-Konstitutie

betekenis & definitie

ORDES-KONSTITUTIE. De Br. J.W. MYLIUS, Luitenant der Saksische Genie, lid van de oppergraden der Strikte Observantie, en aldaar onder den naam: Eques a Stella, Ordeskanselier der 7e. provincie, was belast met het opstellen van het stuk, dat, na verkregene goedkeuring des Consilio provinciali in 1767 werd uitgegeven. Het was alleen bestemd voor de Ordeleden, en voerde tot titel: Eerste Kapittel der verhevene Ordes-Konstitutie, of denkbeeld, hetwelk zich een Orde-Broeder van de zamenstelling en bedoeling der Orde moet vormen.

Dit stuk bevat zoo veel merkwaardigs, deels als bijdrage tot de betere kennis van dat stelsel, en deels in eenige uitdrukkingen, dat wij gelooven wel te doen, met het hier te laten volgen (Zie ook het Art. MUSSIN PUSCHKIN).1o. Ofschoon de regels, in de eerste tijden aan de Orde voorgeschreven, thans nog elk onzer BB. verbinden, dewijl hij bij zijne aanneming op deze verwezen en aangenomen wordt, zoo blijkt het toch van zelf en duidelijk, dat deze verpligting eenigzins beperkt is, en zich alleen tot die punten uitstrekt, welke gevoegelijk ten uitvoer kunnen worden gebragt, overeenkomstig het verschil van godsdienst, zeden en staatkundige instellingen der landen, waarin wij verstrooid leven. De Ordebroeders moeten dus deze regels, welke immer een eerwaardig overblijfsel van den ouden tijd blijven, in dezen zin aanzien, en volgens deze beperking moeten zij het betrachten hunner op zich genomene pligten in beoefening brengen.
2o. Het is meer dan vermoedelijk, dat onze oude BB. buiten dezen regel voormaals nog zekere wetten moeten hebben bezeten, welke een nader en omstandiger voorschrift inhielden van hunne eigenlijke politieke instellingen, en den bijzonderen vorm, ten gevolge waarvan zij hunne huishoudelijke, als ook andere aangelegenheden ten uitvoer bragten; aangezien de eigenlijke regel in dit stuk al te weinig vaststelt, en meer een norma mororum (een zedelijk), dan een voorschrift van actionum politicarum et oeconomicarum (het staat- en huishoudkundige) bevat. Daar intusschen het treurig lot huns tijds ons alles ontnomen heeft, zoo zijn wij niet in staat, om van deze zijde kennis te putten, welke ons tot voorschrift zou kunnen dienen.
3o. Gesteld nu echter ook, dat er dergelijke gedenkteekenen tot op onzen tijd behouden waren gebleven, zoo is het toch naauwelijks te gelooven, dat deze zeer bruikbaar zouden zijn. Wij hadden welligt daaruit den standvastigen geest, die hunne handelingen bezielde, de staatkunde die afgemeten was naar den toenmaligen zamenhang der belangen van de Europesche Staten geleerd, en een getrouw beeld der algemeene zeden van de toenmaals geleefd hebbende menschen, kunnen verkrijgen, maar in eenen tijd van 400 jaren is alles veranderd. Andere menschen, andere zeden! De algemeene staatsinstellingen van Europa, als ook het belang en de afzonderlijke betrekkingen der Staten onderling, gelijken volstrekt niet meer naar het beeld, hetwelk men naar aanleiding van de geschiedenis der veertiende eeuw kan ontwerpen. Bij gevolg zoude de Orde, ook dan wanneer zij onafgebroken in haren bloei ware voortgegaan, hare huishoudelijke en staatkundige grondwetten hebben moeten veranderen, en naar den geest des tijds eene zoodanige aannemen, welke meer ingerigt ware geweest naar de omstandigheden der staatsgesteldheid van Europa.
4o. Wij Duitsche BB kunnen haar thans uit geen ander oogpunt beschouwen, dan alsof zij thans bij ons weder op nieuws in harer teere kindschheid ware. Wij zijn van voren af aan begonnen ons met den opbouw van een systema bezig te houden, waartoe de oudheid ons niets meer, dan het schaduwbeeld aanbiedt.
5o. Wij weten zoo veel, dat zich, in Italië, Frankrijk, Engeland, enz. Broeders bevinden, die welligt met gelijke doeleinden als wij arbeiden, maar dewijl ieder land voor zich zelf arbeidt, daar onze buitenlandsche Orde BB. het niet raadzaam oordeelen, zich buiten eene zeer algemeene vereeniging in eene bijzondere en naauwere met ons in te laten, en wij zulks onzerzijds evenmin dienstig en voor onze Broeders nuttig achten, zoo blijft onzer provincie niets anders over, dan onze instellingen zoodanig te vormen, als wij die het meest gepast vinden naar onze eigene zeden, naar de denkwijze der menschen onder welke wij leven, en het algemeene staatsbestuur der landen welke wij bewonen.
6o. Aangezien het der Orde doorgaans heeft behaagd, zich met de V M als met een dekmantel te omhullen, achter welken ook wij reeds zoo vele jaren achter elkander met zekerheid hebben doorgebragt, zoo raadt ons het verstand aan, deze gordijn niet weg te trekken. Ten minste moeten wij dit niet in onze dagen doen, welligt over het algemeen niet en althans toch niet eerder, voor wij mogelijk bemerken, dat die gordijn niet meer voldoende of noodig zal wezen, ons voor de nieuwsgierigheid te beschermen. Wij moeten voortgaan, op de V. M. als den eersten grondsteen van ons systema, alles te bouwen. Deze moet ons menschen leveren, welke wij ter bereiking onzer goede oogmerken kunnen gebruiken. In het onderstaande zal naauwkeuriger bepaald worden, hoe men te dien opzigte moet handelen.
7o. De oogmerken, welker bereiking de Orde in onze provincie zich heeft

voorgesteld, laten zich kortelijk in de volgende zinsnede uitdrukken: ‘zich door allerlei geoorloofde middelen en wegen eigene etablissementen te verschaffen, om voor den Staat, waarin wij leven, dienstig te worden. ’ Het huishoudelijke plan door onzen Provisor domorum (SCHUBART, Edelheer von dem Kleefelde) bearbeid, en de daaromtrent vastgestelde reglementen, bepalen de geoorloofde middelen, welke aangewend moeten worden, om fondsen tot eigene etablissementen te verkrijgen. Hierbij willen wij alleen herinneren, dat deze middelen van alle soort, doorgaans van zoodanigen aard moeten wezen, dat zij, wel is waar, door het verstand en eene gezonde staatkunde gewettigd worden, maar nimmer tegen de denkwijze van een regtschapen man mogen aandruischen. Wij moeten zorgvuldig ook den schijn vermijden, van kwaad vermoeden op ons te laden, en ieder Broeder moet met een gerust geweten ten beste der Orde kunnen arbeiden.

8o. De etablissementen, welke wij zoeken, moeten, wel is waar, duurzaam zijn; ons de krachten geven, onze BB. eenmaal, mettertijd tot een eigen gevormd ligchaam zamen te trekken, hunne omstandigheden te verbeteren, en daardoor hunne grootste gelukzaligheid, het goede te kunnen doen, te vermeerderen; maar wij bidden en vermanen onze BB. ten ernstigste, met deze hier vastgestelde begrippen nimmer zoodanige te verbinden, welke ons in de oogen der Regenten verdacht, of voor den Staat gevaarlijk zouden maken. Wij kunnen getrouwe en gehoorzame onderdanen en wereldburgers zijn, en toch daarbij den bloei, den voortgang en het welzijn onzer Orde en van ons zelven bevorderen.
9o. Wij zetten wel den oorsprong, van welke onze Orde afstamt, in het geheim voort, maar dit doen wij tevens pia recordatione (vromer gedachtenis). Het zoude een meer dan reusachtig denkbeeld zijn, voor zoo ver het ons immer in ernst kon invallen, onze Orde in haar oude gedaante en vorm weder te herstellen. De tijden, in welke zij zich als het ware noodzakelijk maakte, zijn verdwenen, en de razernij der kruistogten zal de wereld waarschijnlijk nimmer weder besmetten. Gesteld echter, dat dit ook het geval niet zij, zoo kunnen wij toch als zeker aannemen, dat eene dergelijke onderneming geheel Europa, binnen kort of lang, tegen ons in het harnas zoude jagen. Waarom zouden wij dus met veel moeite en onder angstig zorgen een gebouw willen optrekken, welks val wij met zekerheid vooruit kunnen berekenen?
10o. Hoe vele Staten van Europa hebben niet vereenigde Korporatiën onder hunne burgers, welke de magt harer overheden eerbiedigen, daarbij echter, door eigene statuten, in een bijzonder korps zamengevat leven, deze zelf ontworpene wetten volgen, en haar bijzonder welzijn, en middellijk dat van den Staat waarin zij leven, bevorderen. Wij willen onze BB., als een eenig voorbeeld, de Hollandsche Oost-Indiesche kompagnie aanvoeren. Deze vereenigde maatschappij van vele menschen, bezit eigene landerijen, rijkdommen en een wijd uitgebreiden handel, hare leden bevinden zich, door eene vlijt, sedert vele jaren aangewend, in de beste omstandigheden; zij houden echter niet op, de magt der Staten-Generaal te erkennen, van hunne bevelen, in zekeren zin, af te hangen, en getrouwe onderdanen dier republiek te zijn.
11o. Wij willen eenigermate nabootsen. Het ligchaam of korps, hetwelk de leden, door onze Orde verbonden, thans en in de toekomst begeeren te vormen, moet in zijn wezen instellingen hebben, welke omtrent overeenkomstig zijn met die van den tijd. Wij zijn door eenen vasten band met elkander verbonden tot het einddoel, om door onzen arbeid en vlijt een geheel te vormen, hetwelk de tijdelijke voordeelen der thans levende Broeders bevorderen, en voor onze nakomelingen eenen vasten grondslag zal nalaten, dat gebouw verder op te trekken en immer heerlijker te maken. Onze provincie bevat BB., die door verschillende regenten, en naar verschillende staatsinrigtingen bestuurd worden; dit verschil der landen kan echter op de denkwijze en den ijver van een' regtschapen Orde-Broeder geenen merkelijken invloed hebben. Wanneer hij weet, dat hij door zijne vlijt en zijnen ijver, voor de Orde aangewend, het geluk en de welvaart eener menigte BB. en van zijn' eigen persoon bevordert; als hij weet, dat de Orde niets van hem verlangt, dan wat met eene verstandige voorzigtigheid, die over het algemeen al onze handelingen moet besturen, en met de denkwijze van een' eerlijk man overeenkomt; als hij weet, dat ons einddoel, in den grond, noch zijnen vorst, noch zijne medeburgers, die buiten de Orde leven, kan schaden, dan zal hij met vreugde voor de Orde arbeiden, in welk land hij zich ook moge bevinden. De wetten en instellingen van zijn vaderland zullen en moeten hem heilig blijven, ofschoon hij er ook tevens naar streve, de bijzondere verordeningen der Orde na te leven; want nimmer is het door de wetten van eenig land verboden geworden, zich zelven en andere menschen, langs geoorloofde middelen, en zonder strafbare bedoelingen, gelukkig te maken, en zijne omstandigheden te verbeteren.
12o. Ofschoon nu ook al dadelijk verschillende BB., die onze provincie vormen, verstrooid leven, zoo moeten wij toch, mettertijd, in die mate trachten, de bescherming van voorname vorsten te winnen, dat wij onder hunne beschutting en met openbare bewilliging, als een bevoorregt korps en onder eenen zekeren titel, ons vrijelijk in de wereld vertoonen, en ons op die wijze, in zekeren zin mogen vereenigen. Hel is reeds boven herinnerd geworden, dat het ons, voor 's hands, eer schadelijk, dan nuttig zijn zoude, onzen ouden oorsprong openlijk te erkennen; maar wat belet ons, thans eenen willekeurigen naam, hij zij dan welke hij zij, te ontleenen, als wij maar de vrije magt voor ons verkrijgen, onze goede oogmerken zonder beletsel te bereiken? Wij kunnen desniettemin voortgaan onzen BB., even als vroeger, onzen edelen oorsprong in het geheim te ontdekken.
13o. Zelfs de bemoeijingen om ons eigen welzijn en dat der Orde, door velerlei geoorloofde middelen te bevestigen, moet ons de welwillendheid verwerven der regenten, die de verbetering hunner Staten in het oog houden. Zoodra wij, door onze vlijt en de aangevoerde inrigtingen, fondsen verzamelen, moeten wij, na aftrek van de bezoldiging der BB., welke ten beste der Orde arbeiden, en na aftrek der kommanderijen en prebenden aan de BB., naar hunne ancienniteit van het rentebedrag van het geheele kapitaal afgestaan, ons er eene geheel eigene bezigheid uit maken, en daarheen streven, dat wij de rest van alle gelden besteden, tot het aankoopen van

eigene grondbezittingen, in welke de gelden behoorlijk in zekerheid kunnen worden gebragt, en dan van lieverlede zulke etablissementen daar te stellen, welke, buiten de bijzondere voordeelen, door deze aan de Orde af te werpen, ook het nut van den Staat, waarin wij leven, bevorderen. De inrigting van eigene fabrijken en gestichten van liefdadigheid, aan welke de menschenliefde ten grond ligge, de bevordering en uitbreiding van zekere handelstakken, waardoor zekere lands-fabrieken bloeijender worden gemaakt, enz. zijn dingen, welke ons de welwillendheid der vorsten en den luiden bijval van het algemeen kunnen verwerven, en de voordeelen, welke de Orde voor zich en hare leden daaruit trekt, zullen ons dan nimmer misgund worden, zoodra het blijkbaar wordt, dat wij niet alleen onze eigene belangen, maar, als het ware, het welzijn van een geheel land in het oog houden.

14o. Wij willen daarom echter hieronder niet hebben verstaan, alsof de BB. zelven, allen, in den eigenlijken zin, fabriekanten of kooplieden moeten zijn; maar onze meening is deze, dat men ieder B□, naar de mate zijner krachten en kennis, ter bereiking van ons doel, behoorlijk gebruike. Aangezien nu een groot aantal BB. buitendien hunne hoofdaangelegenheid maakt van de hier aangevoerde bedrijven, zoo moet men ze voortaan tot het welzijn der Orde gebruiken. De overigen, welke een bedrijf van anderen aard hebben, dragen het hunne slechts middellijk bij; allen nogtans arbeiden tegelijkertijd daarop af, allengs eigene etablissementen van allerlei aard voor de Orde te verkrijgen, waardoor hare verdere bearbeiding en haar welzijn, voor altijd bevestigd worde.
15o. Deze zijn de grondtrekken, naar welke de Orde zich voortaan vormen moet. Wij bidden en vermanen een elk onzer BB., deze bestendig voor oogen te houden, en zijne denkwijze en handelingen daarnaar in te rigten. Vooral echter eischen wij, dat de gezamenlijke S.P. Pr. (subpriores Provinciae, overheden der provincien), en over het algemeen allen, aan wie in de Orde bijzondere direktien zijn toevertrouwd, zich naauwkeurig gedragen naar het hier ontworpen plan, hunne nieuw aangenomene BB. deze juiste en ordematige denkbeelden zonder achterhoudendheid onder het oog brengen, en op het naauwkeurigst toe zullen zien, dat voortaan omtrent het ware wezen der Orde geene zoodanige begrippen insluipen, welke ons misschien hoogst verderfelijk zouden kunnen zijn. Ten welken einde wij
16o. Behalve eene algemeene, broederlijke, liefderijke vereeniging, jegens al onze BB., van eene naauwe en bijzondere betrekking (connexion), dependentie, of subordinatie ten aanzien van vreemde BB. buiten onze provincie, uit wel overdachte redenen en voldoende oorzaken, vormelijk en plegtig afzien.

< >