MYSTICISMUS, Mystiek. De geheime leer van het goddelijke en van de onmiddelbare gemeenschap des menschen met het bovenaardsche. Het is de afdwaling van het godsdienstige gevoel, waardoor de mensch meent het goddelijke te kunnen bevatten en te aanschouwen, door uitwendigen zin, en er naar streeft, in eene voelbare verbindtenis te komen met de boven zinnelijke wereld. Het komt voort, uit een onbeteugelde verbeeldingskracht en een overspannen gevoel, gevoedsterd door zinnelijke, godsdienstige voorstellingen, dat vaak verbonden was met het ontvlieden der wereld en het tuchtigen des vleesches. Het mystiesche, is slechts de subjektieve vorm van beschouwing eener vreemde, hoogere wereld, door het verstand niet bevat.
Den mystieke wordt elk verschijnsel tot een symbool des Eeuwigen, en deze mystiek is de poëzy van een gemoed, dat van zucht voor godsdienst, op buitengewone wijze, doordrongen, en daarbij levendig en prikkelbaar is. Maar even als dit het geval is, als de Godsvereering in vormen van het begrip gedwongen wordt, zoo wordt ook de mystiek, door zich te beperken op gemeene symboolvormen, tyranniesch, en vernielt haar eigen beeld. Het beeld, als symbool heilig, matigt zich absolute heiligheid en uitsluitende zelfstandigheid aan. Men ziet reeds sporen van het mysticismus, in de eerste eeuwen van den Christelijken tijd. Vooral werd het nogtans bevorderd, door de geschriften van DIONYSIUS den Areopagiet, welke in de vierde eeuw verspreid werden. In het Christendom, zegt HERDER, verbond het zich met het nieuw-platonisme, dat vele takken ter vereeniging aanbood, en was ook buiten het platonisme, bij alle volken en godsdiensten, eindelijk het doel der beschouwing.
Er zijn ook zoo vele dingen, die het mystiecismus, het lievelingskind onzer werkzaamheid en traagheid, in eene grof of zijden hulsel uitbroeit, en ze eindelijk de vleugels van den hemelschen Amor aanbindt. En nogtans even onontbeerlijk den mensch deze strekking naar het voortreffelijkste en volkomenste is, zonder welke hij als eene rups rond zou kruipen en vergaan, even ledig blijft echter de ziel, als zij slechts op vleugelen der verbeelding, in den zwijmel der geestdrijverij voortzwevende, in onmetelijke woestenijen ronddwaalt.’ Ook de Vrijmetselarij heeft hare mystieke graden. (Zie het Art. MITZRAÏMIETIESCH SYSTEMA, als ook MONTPELLIER, enz.) Een staal van den onzin, in die graden uitgekraamd, zie men in het Art. MELESINO.