Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Mysteriën

betekenis & definitie

MYSTERIëN (De) der ouden waren soms geheime feesten, tot welke men, na voorafgegane beproevingen, was voorbereid, en die ten oogmerk hadden, of om de goden te danken voor genotene weldaden, of om hunne genade en gunstbetooningen te verdienen, of om hunne ongenade en straffen af te wenden. Deze mysteriën waren echter, over het algemeen, bij de oude volken, als Egyptenaren, Grieken, enz. geheime bijeenkomsten van een' godsdienstigen en ook wetenschappelijken aard, en bevatteden eene geheime godsdienst, die verhevener, meer gezuiverd, en vaak in strijd was met de algemeene volksgodsdienst. Tot deze mysteriën mogt niet slechts geen ongewijde naderen, maar de ontheiliging van deze werd ook door de maatschappelijke wetten ten strengste gestraft. Zij ontstonden in de vroegste tijden, en, gelijk reeds zoo even met een woord is gezegd, was hun doel, door zedelijke en wetenschappelijke leer en beschaving der ingewijden, dezen zoodanige leerbegrippen en gebruiken der godsdienst op te helderen en te verklaren, welker beteekenis men voor het volk geheim wilde houden. Zij waren daarom nuttig en weldadig voor den Staat, en waren ook noodig, omdat men het volk, zonder algemeen nadeel, niet kon bevrijden van zijn bijgeloof, zijne onwetendheid en zijne vooroordeelen.

Daarom beschermden de regeringen die. Zij werden des nachts gevierd. De ingewijden waren verpligt tot de strengste geheimhouding. In alle mysteriën hadden voorstellingen plaats van eenige daden der vereerde godheid, of van zinspelingen op de hemelligchamen. Behalve de Egyptiesche mysteriën (zie het Art. EGYPTE), waren de voornaamste: de Eleusienische (zie het Art.

ELEUSiNiëN), overgenomen van de eerstgenoemde, doch zeer naar plaatselijke omstandigheden gewijzigd. Behalve de leer der eenheid van het Opperwezen, de hoofdinhoud der groote mysteriën, schijnen er (ook zelfs in de kleine mysteriën) de onsterfelijkheid der ziel, en de belooning en straf in een toekomstig leven te zijn verkondigd. Dit wordt bewezen door de volgende plaatsen uit ISOKRATES, CICERO en PLATO, welke alle ingewijd waren: ‘De ingewijden hebben blijdere hoop op 's levens einde en de geheele eeuwigheid.’ (ISOKRATES, Panegyr. Cap. 6.) ‘Ik heb uit de mysteriën niet slechts de kunst geleerd, gelukkig te leven, maar ook met vrolijke hoop te sterven.’ (CICERO, over de Wetten, II. 14.) ‘Het doel der mysteriën is: de ziel te volmaken, en die harer bestemming nader te brengen.’ (PLATO, in den Phedon.) Aldus drongen de mysteriën, bij de ingewijden, tot een rein, vlekkeloos leven, en maakten hen dus beter, geruster en gelukkiger; onloochenbaar is het dus, dat zij, in hunnen reinen toestand, heerlijke en eerbiedwaardige instellingen waren. Maar zij kwamen eindelijk in verval; want reeds in de 70e. tot 80e. olympiade werden in de Eleusieniesche geheimen, zonder onderscheid van stand of ouderdom, mannen, vrouwen en kinderen aangenomen, als zij de bijdragen konden betalen. Hunne leerstellingen kwamen van lieverlede onder het algemeen, werden verbasterd, bedorven, en verloren de mysteriën geheel en al hun doel. 2.

De Perziesche mysteriën (zie MITHRA). 3. De Samotraciesche mysteriën (zie dat Art.). Deze stamden uit Kreta en Frygië, en werden in het eerste dier landen ter eere van JUPITER gevierd. Uit deze landen kwamen zij tot de Thraciërs of Pelasgers, op het eiland Samothracië (Samandraki), en plantten zich van daar verder voort in Griekenland. De Dionysiesche kwamen uit Thracië en Thebe, en hebben groote overeenkomst met de vorige. Men vierde ze om het andere jaar, en stelde er den overgang van den mensch, uit den staat van ruwheid tot dien van beschaving, voor.

De vrouwen kleedden er zich met dierenhuiden, namen een staf, met klimop omwonden (Thyrsus), ter hand, trokken naar den berg Citheron, en voerden daar, na het verrigten van godsdienstige plegtigheden, wilde dansen uit, die eindigden, door dat zich de priesteressen en de ingewijden in de nabijgelegene bosschen verstrooiden. Ook deze hadden symbolen, die grootendeels betrekking hadden op BACCHUS of DIONYSUS, de held dezer mysteriën. Reeds ten tijde van EPAMINONDAS werden zij, als nadeelig voor de zeden, in Thebe, en later in geheel Griekenland verboden. 5. De Orpiesche, niet verschillende van de Eleusieniesche.
6. De mysteriën van ISIS, welke in GRIEKENLAND geenen, maar daarentegen in Italië, en vooral te Rome véél bijval vonden. In den oorsprong was ook het Christendom een mysterie en hadden er inwijdingen plaats. Daarom zeide CLEMENS van Alexandrië van die godsdienst: ‘O, waarlijk heilige mysteriën! O, zuiver licht! Bij den glans der fakkels valt de sluijer neer, die God en den hemel bedekt. Ik word heilig, zoodra ik ben ingewijd. De Heer-zelf is Hierophant. Zietdaar de feestmalen mijner mysteriën! komt en laat u er in opnemen!’ Ook in de Evangeliën vindt men vele bedekte spreekwijzen en zinspelingen op de Christelijke inwijding. Veel te dien opzigte vindt men in LUK. XIV. en MATTH. XVII. De nadenkende vindt er menige gelijkheid met de allegorie van de omwenteling der zon. Over die inwijdingen zegt een schrijver het volgende: ‘Het schijnt zelfs wel, dat er in de vergaderingen der Christenen, die, althans te Rome, in onderaardsche begraafplaatsen werden gehouden, iets gebeurde, dat naar een gewaand ten offer brengen des Kandidaats geleek, in de mysteriën des Heidendoms bewerkstelligd.’ Zie hier de redenering, die MINUTIUS FELIX aan den Heiden CICILIUS toeschrijft. ‘“Het ceremonieel, dat de Christenen in acht nemen, wanneer zij iemand tot hunne mysteriën toelaten, is afgrijslijk. Men plaatst voor den aannemeling een kind, met deeg bedekt, om hem den moord te verbergen, dien hij zal begaan. Op het hem gegeven bevel, treft hij het slagtoffer bij herhaling met een mes: het bloed vloeit naar alle zijden heen, dat de aanwezigen gretig opzuigen. Dan deelen zij de ledematen van het slagtoffer onder elkander, en de gezamenlijk gepleegde misdaad is tevens de algemeene waarborg der geheimhouding.”’ Wel verre van dit, als de oningewijden, naar de letter op te nemen, en te gelooven, dat er een mensch werd geofferd, moet men hierin, even als bij de mysteriën van MITHRA (zie dat Art.), niets anders zien dan eene allegoriesche voorstelling. (Zie verder het Art. THEOGENESIE. INWIJDING DER).

< >