Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Grieken

betekenis & definitie

GRIEKEN. Ongeveer duizend jaar voor de Christelijke tijdrekening, werden de mysteriën van BACCHUS, door eene volkplanting van Grieken, in Klein-Azië ingevoerd. Daar volmaakten de Dionysische werklieden hunne kunst, en voerden ze tot dien verheven trap, waarvan de nog bestaande bouwvallen der door hen opgerigte gedenkteekenen getuigenis dragen. Zij bezaten het uitsluitend voorregt, door het gansche land tempels, schouwplaatsen en andere openbare gebouwen op te rigten. Hun aantal wies er sterk aan, en men vindt hen onder dezelfde benaming in Syrië, Perzië en Indië weder.

Hunne inrigting te Teos, dat de Koningen van Pergamus, omtrent drie honderd jaar voor CHRISTUS, hen tot verblijf hadden aangewezen, vertoont eene treffende overeenkomst met die der Vrijmetselarij, op het einde der zeventiende eeuw. Zij hadden eene bijzondere inwijding, met herkenningswoorden en teekens. Zij waren verdeeld in afzonderlijke gemeenten, even als Loges, die men collegiën, synoden of genootschappen noemde, en die ook door eigenaardige namen van elkander werden onderscheiden, zoo als: de gemeente van Attalus, de gemeente der gezellen van Eschines, enz. Elke dezer gemeenten stond onder het opzigt van eenen Meester, alsmede van Presidenten of Opzieners, welke zij jaarlijks verkoos. In hunne geheime plegtigheden bedienden de Broeders zich op zinnebeeldige wijze van de gereedschappen tot hun beroep behoorende. Zij hadden op zekere tijden banketten en algemeene vergaderingen, in welke zij prijzen aan de bekwaamste werklieden toekenden.

De rijken onder hen waren tot hulp en onderstand aan de behoeftigen en de zieken verpligt. Voor hen, die zich jegens de Broederschap verdienstelijk hadden gemaakt, rigtte men grafteekenen op, gelijk men daarvan nog sporen ziet in de begraafplaatsen van Siverhissar en Eraki. Dikwijls werden ook personen, die niet tot het bouwkundige vak behoorden, als beschermers of eereleden onder hen opgenomen, en, volgens een grafschrift, door CHANDLER aangehaald, is het waarschijnlijk, dat ATTALUS, Koning van Pergamus, in zoodanige betrekking tot het genootschap stond.

< >