MARTIN, (LOUIS CLAUDE DE ST.) Officier in het Fransche regiment de Foix, geb. te Amboise, op den 18den Januarij 1743, overleden te Aunay, bij Parijs, den 15den October 1803. Hij bewandelde als leerling van den Mystiekus MARTIN PASCHAL (zie dat Art.), en als vereerder van JAKOB BÖHME, de baan der mystieke dweeperij, door den eersten geopend, met des te beteren uitslag, naar mate zijn aangenaam verkeer en zijne veelvuldige kundigheden, hem minder als een zonderling deden voorkomen, dat nogtans bij zijne voorgangers, zoowel als bij zijn leermeester, volstrekt het geval niet was. Onder zijne vele mystieke geschriften, baarde het werk: des erreurs et de la verité (Lyon 1775 in 8vo.), vooral opzien. Als ijverig aanhanger der V.: M.:, welke hij vooreen uitvloeisel der Godheid hield, en met de wereld liet ontstaan (zie Histoire par THORY, p. 4, in de noot), maakte hij haar dienstbaar, om voor zijne theosophiesche leerstellingen, in haar een eigen Tempeliersstelsel te stichten, onder den naam van Rite rectifié. Dit stelsel is nogtans meer algemeen bekend, onder den naam van dat der Martinisten (zie dat Art.). Het bestond uit 10 graden in 2 klassen, namelijk:
A.) in den eersten Tempel
1. Leerling.
2. Medgezel.
3. Meester.
4. Oud-Meester (ancien Maître).
3. Uitverkorene (Élu).
6. Groot-Architekt, en
7. Metselaar des Geheims (Maçon du secret).
B.) In den tweeden Tempel.
8. Prins van Jeruzalem.
9. Ridder uit Palestina, en
10. KADOSCH, of heilige Man (Homme saint).
Op het konvent te Lyon, in 1778, vereenigde zich dit stelsel met den Franschen tak der Strikte Observantie, en verkreeg van toen af, den naam van weldadige Ridders der heilige Stad (zie het Art. STAD). Volgens THORY (Acta Latamorum, T. 1, p. 223), zou ST. MARTIN een manuskript in twee quarto deelen, getiteld: l'Écossisme reformé, hebben nagelaten. Uitvoeriger berigten over ST. MARTIN, benevens eene opgave zijner geschriften door TOURLET, vindt men in de Archieven litéraires, 1804, No. 3, en daaruit overgenomen in het bijblad der Halleschen Allgem.
Litterat. Zeitung,
1804, No. 121-122.
Ten aanzien van zijn beste werk (des erreurs et de la vérité), hebben eenige Broeders, bekend als uitstekende geleerden, gezegd, dat nooit een schrijver de voordeelen, die men door de verbeeldingskracht op zwakke geesten verkrijgt, zich zoo zeer heeft ten nutte gemaakt, dat invallen, hypothezen, eigene, overgenomen' en metaphysiesche onzin, nimmer zoo onbeschaamd voor degelijke waarheid opgedischt en voorgesteld, en de lezers daarop met zooveel walgelijke trotschheid waren verwezen, als door den schrijver van dat werk geschiedt. CLAUDIUS zegt het werk vertaald te hebben, zonder het te verstaan. Terwijl Br.: NICOLAI bij dit alles nog voegt, dat het een laaghartig, listig werk is, en dat hij alle regtschapen W.: MM.: dringend waarschuwt, zich er niet door te laten verblinden en misleiden.