[v. Gr. theos = god, en dikaios = rechtvaardig]
1. (oorspr.) rechtvaardiging d.m.v. verstandelijke argumenten van Gods voorzienigheid, goedheid en almacht ten aanzien van het kwaad in de wereld (term ingevoerd door G.W. von Leibniz, Du. filosoof, 1646-1716);
2. (neoscholastiek) godsleer uitgaande van de natuurlijke rede, vrijwel hetzelfde als wijsgerige theologie of natuurlijke theologie.