[VLat. modernus, van Lat. modo = eig.: met mate, van modus = maat; het bw modo (met vele betekenissen) beperkt o.a. de maat van een begrip, ook v.d tijd; in dit laatste geval betekent modo: zojuist, daarnet, ook: onlangs. Van Lat. modus = ook: manier, wijze, zijn via VLat. en Fr. ook afgeleid mode en model] bn
1 tot de nieuwere tijd behorend (bijv.: de moderne talen, de talen in westerse landen gesproken, spec. Engels, Frans en Duits, i.t.t. de klassieke talen, spec. Latijn en Grieks);
2 hedendaags, nieuwerwets (i.t.t. ouderwets), ook afkerig van wat gedateerd is of daarvoor gehouden wordt (moderne ideeën bijv. over opvoeding en onderwijs);
3 vrijzinnig in religieuze zaken.