v
Gri. syrinx ‘holle pijp, herdersfluit' (verwant: Avestisch sura- ‘gat’, of de Indogerm. wortel sur ‘klinken’, vgl. Lat. susurrus ‘gefluister’). Naam van een Arcadische nimf, die, vervolgd door Pan, in de rivier Ladon vluchtte. Op haar verzoek om hulp veranderde de riviergod haar in een riet, waarvan Pan zeven stengels combineerde tot zijn ‘pansfluit' (syrinx, fistula). Zie: Ovidius, 'Metamorfosen I', 690-712. Enige malen in Ndl. aangetroffen.