m
Gewoonlijk beschouwd als een vorm van Gri. basileios 'de koninklijke' (vgl. Basilius). Minder waarschijnlijk is de oorsprong Gri. blaisos, Lat. blaesus ‘struikelend, lispelend, stamelend'. Volkomen zekerheid bestaat niet, hoewel Blaesus reeds als Romeinse bijnaam voorkwam. De heilige Blasius was bisschop van Sebaste in Klein-Azië. Volgens legendarische passio was hij martelaar, ca. 316; kerk. feestdag: 3 febr.
In Ndl. was de naam in de middeleeuwen al vrij populair; vgl. de pin. Bleiswijk en Bleskensgraaf. Op grond van zijn naam werd St.-Blasius o.m. voor 'blazen’, zweren en huidontstekingen aangeroepen.