Gepubliceerd op 16-11-2020

Wouw

betekenis & definitie

Algemene N benaming voor twee h.t.l. vrij zeldzame grote Roofvogels met gevorkte staart, de Rode Wouw Milvus milvus ← en de Zwarte Wouw M. migrans ←. In een volksnaam voor de Bruine Kiekendief ←, Rietwouw ←, komt het woord ook voor.

Grijze Wouw ← moet een boekennaam zijn, aangezien deze Roofvogel bij het N volk niet bekend is.Zie ook Glee en Milaan. Voor Milvus zie Wilms 021110,2.

BENOEMNGSGESCHIEDENIS Reeds bij Jacob van Maerlant c.1266 vinden we:

vs.2535 Milvus, als wi wanen wale, Dats die wuwe in onser tale, Crombecte ende van voeten;

Niet staerc dat si ghemoeten.

Hennen, kieken, voghelkine, Daer na setsi hare pine.

Dinc die niet mach comen te baten, Die men uutworpt upter straten, Daer of maken si haer spise.

Deze dichtregels wijzen sterk in de richting van Rode en/of Zwarte Wouw (vooral het azen op dingen die de mensen op straat gooien). Men moet echter bedenken dat deze dichtregels slechts de vertaling van oudere, in het Lat gestelde, verzen zijn (o.a. bij Thomas van Cantimpré en Plinius, naar wie Van Maerlant direct verwijst (vs.2544: "Plinius sprect ...") en dat Van Maerlant zelf de Rode Wouw uit zijn leefomgeving niet kende (al zal er ook in 1266 wel eens een zeldzame Rode Wouw langs Damme of Brielle getrokken zijn).

De VK c.1618: "WOUWE, WOUWER. J. KIECKEDIEF ... ger. vveihe." (p.514), ook"WIJE, KIECKENWIJE. sax. sicamb. J. WOUWE ... germ. vvey" (p.509) en kuycke-wije. sicamb. i. kiecken-dief.

Miluus." (p.278) [i. en J.]. Kiliaan steunthierws. deels op D literatuur, waar de verwijzingen "ger." en "germ." op wijzen. Anderzijds vermeldt HG 1669, dus ws. ook Gesner 1555 (Lat) en/of 1557 (D): "Dieser Vogel wird auff . Lateinisch Milvus; Italianisch Nichio; Polnisch Kania; . Engelländisch a Glede, a Puttock, a Kyte; Niederländisch Wouwe /Kieckendief; und zu Teutsch Wy / Weyhe / Weiher / Wiwe / Rüttelweyh / Rötelweyh / Hünerdieb / und Hünerarh genennt. Ich kenne zwey Weyhen Geschlecht / eingrosses und ein kleines." [HG 2, 207-208] Een grote afbeelding (houtsnede) in HG toont een Roofvogel met een afgeronde staart (idem in Jonston 1660 Tab.XI, hier met het bijschrift "Lanius Miluus") en een kleine een Roofvogel met een licht gevorkte staart (idem in Jonston, met het bijschrift "Miluus Weije") (daarnaast heeft Jonston ook een (slechte) afbeelding van een Roofvogel met een gevorkte staart (eigenlijk één gevorkte staartveer!), en daar staat bij: "Accipiter minor").

Ook Houttuyn 1762 gebruikt "Kuikendief" en Wouw" als synoniemen en geeft als extra informatie dat vogels met deze namen "de Staart gevorkt en zeer lang" hebben (p.144-145). Ook hier weinig kans dat de 'kamergeleerde' Houttuyn (zeker niet de 'veldman' die Nozeman was!) die Roofvogels met gevorkte staart van eigen wn. (en dus uit Nederland) kende. Schlegel 1852 & 1858 gebruikt WOUW als officiële N naam voor de Rode Wouw (milaan en koningswouw bij hem de tweede keus), maar daar staat tegenover dat hij bij "Circus rufus" ( = Bruine Kiekendief) vermeldt: "bruine kiekendief, Gewoonlijk Wouw, in Noord-Holland ook Rietwouw genoemd".

Schlegel geeft voor het eerst betrouwbare informatie over het voorkomen van de Rode Wouw in ons land; althans, het volgende klinkt betrouwbaar: "Hij werd bij ons, ofschoon zeer zeldzaam en alleen in het najaar, in de provincies NoordBrabant, Gelderland en Groningen waargenomen. Zijne vlugt is zeer schoon en zwevend."

ETYMOLOGIE N Wouw <N Wouwe, wije1 [VK c.1618] <mnl wouwe, wuwe [Jacob van Maerlant vs.2536 in Verwijs 1878/1980], wiwe, wie1 (wuwe <wiwe door rondende invloed van de tweede w, net zoals N spuwen (en brabants spouwen) <mnl spien); fries Wou (ook Glee), oostfries Wüw [De Vries 1928]; (?) mnd wie [FWH; NEW]; D Weihe, Weih 'Kiekendief, Wouw' <mhd Wei1 [Von Megenberg 1349-50; Verwijs 1878 p.259], wie1 [Mackensen; Wahrig] <ohd wio, wiho, wigo, wiwo; hypothetisch zijn vervolgens <germ *wiwan, *wi[FWH; NEW; VT; Wahrig 1986] en <idg *wei-, *wi'op buit gaan', 'op iets afgaan', in de zin van 'jagen' (ook: 'binden, vlechten van Wilgentenen'; vgl. sub Wilgengors en zie ook weide sub Weidepieper).

De betekenis van de idg wortel is uiteraard op een Roofvogel (in het algemeen) goed van toepassing, zodat het op de Wouw, op de Kiekendief en op allebei kan slaan. Maar zoals de sterretjes (*) al aangeven, zijn de oudste woorden hypothetisch. Vooral de stap naar idg *wei-, *wi(hiervan o.a. N wei(d)man 'jager') is minder verantwoord, omdat de woorden voor 'Wouw' alleen maar in het N en D voorkomen.

In iets ruimere verspreiding komt het woord als men oudnoords Langvë 'Alk, Zeekoet' (>ijslands Langvia, feroers Lomvigi 'Zeekoet' en zweeds dialectisch Lomva) er bij betrekt [NEW sub wouw en AEW sub langvé], maar dan raakt men buiten het verspreidingsgebied van de vogelsoort Wouw. Alken en Zeekoeten zijn totaal andere vogels als Wouwen en Kiekendieven en deze verbindingen zijn daarom m.i. dan ook té speculatief (Voor een andere theorie over de betekenis van de onderstreepte elementen zie sub Loem). Wél voorziet deze theorie in verbanden buiten het germaans zoals ablautend met Lat avis 'vogel' en oudindisch vi'vogel', maar de betekenis is met 'vogel' nu wel érg ruim geworden. FWH honoreert deze theorie (dan ook) met "vaag" en NEW met "weinig aannemelijk". Deze theorie sluit de vorige en de volgende wel nagenoeg uit.

Een tweede alternatieve theorie is nl. ohd wiwo als een klanknabootsend woord te beschouwen. Een halfonomatopee is daarbij weinig aannemelijk omdat er geen werkwoorden bekend zijn die uit wiwo zijn voortgesproten. Als zuivere onomatopee voldoet wiwo geheel naar het gevoel van de beschouwer (en de kenner van het geluid van de Rode Wouw) wél of niet: de roep van de Rode Wouw bestaat uit een serie enigszins fluitende lettergrepen. BWP 1980 geeft de eerste twee daarvan weer met "wee-öö", wat wel enigszins overeenkomt met ohd wiwo. Bedenkelijk is echter dat de klank van dit woord flink veranderd is (nu bijv. Weihe), dus dat het eventuele onomatopoëtische karakter door de gebruikers van het woord al snel vergeten zou zijn, en dat ook later geen hernieuwde onomatopoëtische benoemingen meer zijn gevolgd (vgl. de hele serie volksnamen in Wüst 1970).

Wel wordt LatMiluus soms als een onomatopee verklaard. Dit kan een steun zijn voor deze theorie. Anderzijds kan men strijden of men wiwo en Miluus nu wel of niet op elkaar vindt lijken (als het zuivere onomatopeeën zijn zou dit wel moeten).

Minder geslaagde theorieën:

1. Het is, vanuit de huidige nomenclatuur, aantrekkelijk om de oorsprong van het woord Wouw in verband te brengen met 'iets wat gevorkt is'. Blok 1988 en B&TS 1995 menen te kunnen uitgaan van "ohd *wuwo 'tak, gewei'", maar dit woord leidt uiteraard niet tot N Wouw (omdat het ohd is) en ook niet tot D Weihe zoals Mackensen 1985 en Wahrig al aangeven: zij geven ohd wio 'Weih' als voorloper van Weih (via mhd Wie). Bovendien geven zij ohd *wi(a) als het woord voor 'tak, twijg' (>mhd (collectivum) gewi(g)e > D Geweih). Ook FWH noemteenverband met 'tak, gewei' en idg *wi'twee' "onwaarschijnlijk". Vandaag de dag is D Weih, Weihe niet alleen de naam voor de 'Wouw', maar ook voor de 'Kiekendief', welke toepassing ook gevonden wordt in de N volksnamen Rietwouw en Wouw voor de Bruine Kiekendief Circus aeruginosus; men kan hieruit vermoeden dat de oudere woorden uit deze categorie (waaronder ohd wio, wiwo) niet uitsluitend op Roofvogels met gevorkte staarten sloegen.}
2. Niet terecht is een verband te leggen tussen de woorden Wouw en wig, zoals Blok 2002 (het Vogeljaar 50: 216) en anderen doen. De staart van de Wouw (of eventueel Kiekendief) is juist niét wigvormig, zoals die van bijv. Aasgier of Raaf. Maar ook de vorm van de woorden wig en oostnederlands wegge, wek 'broodje met wigvormige uiteinden' toont tot in het hypothetische germaans *wegja- en *wagjaeen ander vocalisme (korte i na umlaut van korte e) en een constante gutturaal (g) die in N Wouw en D Weihe niet zit (voor de etymologie van wig zie sub Wigstaart). Die gutturaal is in VT 2000 met de letter Y weergegeven (zie toelichting op p.38 in VT), maar in Blok 2002 staat foutief gespeld: "weyja", waardoor het woordbeeld enigszins op D Weihe gaat lijken.
1 De zgn. Nieuwhoogduitse diftongering [Tiesema p.33] (ï >ei) speelde hier al in het mhd. N Wije (bij Kiliaan) kon door hetzelfde proces uit mnl Wie ontstaan.

< >