Verouderde Nbenaming voor de Kortsnavelboomkruiper in Van Dobben 1957, ws. vertaald naar D Waldbaumläufer (er is tegenwoordig ook F Grimpereau des bois). Deze soort was toen nog nooit in N waargenomen, dus om de N naam had men zich nooit zo druk gemaakt.
De eerste wn.en nadien betroffen aanvankelijk de ondersoort familiaris, trekkers uit Scandinavië. Deze kregen de niet onredelijke N naam Taigaboomkruiper ←. Maar nu de soort sinds 1993 ook in N broedend is aangetroffen (het betreft de middeneuropese ondersoort macrodactyla), is deze laatste naam zeer wonderlijk: noch in N, noch in Midden-Europa treft men taiga's aan. Dat noopt tot hernieuwd nadenken over een passende N naam, temeer daar de naam Taigaboomkruiper niet op 'oude rechten' kan bogen. Een billijk voorstel is dat men de soort met de N naam Kortsnavelboomkruiper aanduidt (vgl. Voous 1960), herinnerend aan een zeer moeilijk vast te stellen veldkenmerk (maar de soort is in elk morfologisch opzicht haast niet van de Boomkruiper Certhia brachydactyla te onderscheiden!). Voor de typische trekkers uit Scandinavië kan dan de naam Taigaboomkruiper gelden.Het D verschil in naamgeving, Gartenbaumlaufer versus Waldbaumlaufer, voldoet in de N situatie in het geheel niet: het verschil in 'biotoop' geldt hier nauwelijks. Bovendien zou de N naam *Tuinboomkraipei de mensen niet aanspreken. Ook de naam Woudboomkruiper 'doet het' niet.
ETYMOLOGIE N woud <mnl wout, wolt, walt; fries wald <oudfries wald; D Wald <mhd walt <ohd wald; E wold 'open heuvelland' <middelengels wald <oudengels weald; zweeds vall o.a. 'met Gras begroeide grond', noors voll, deens vold, ijslands völlui (bijv. in de plaatsnaam Hvolsvöllui) <oudnoordsvölli 'vlakte, veld, weide'.
NEW 1992 geeft de voorkeur aan de theorie dat genoemde woorden in verband staan met idg *uel'plukken' (waarvoor zie wol sub Woltots): het woud is de plek waar men loof afrist ter verkrijging van wintervoer voor het vee (en tevens wild (etymologisch verwant) bejaagt). Er zijn echter ook andere theorieën.