Namen in de Brabantse Kempen waarvoor niet gemakkelijk een referent (specifieke vogel die ermee aangeduid wordt) kan achterhaald worden [WLD; Hens 1948 p.59; WBD; Daams 1947]. Gezien de volgorde van de door Daams besproken vogelsoorten werd gedacht aan een Zangertje ←; idem WBD.
WLD geeft drie soorten: Fluiter (vrijwel zeker fout!), Braamsluiper en Grauwe Vliegenvanger. De beste kandidaat is echter de Grasmus, welke soort P Knapen te Meijel in 1938 aan Hens (1948) meldde: "[De Grasmus] wordt om Meijel "wolteuüt" genoemd, omdat zij in haar nest wilgenspinsel als materiaal gebruikt."De naam kan een mooie tautologische ss. zijn als -tots geïnterpreteerd wordt als de verscherpte vorm van dot 'kleine pluk wollige stof' (met zgn. affectieve s). Qua betekenis kan dit duiden op een gebrek aan duidelijke kenmerken bij de te benoemen vogel, iets waarmee Zangertjes inderdaad behept zijn (voor de leek). Het element tots is echter hetzelfde woord als besproken onder Taats(j) ←. Aan deze woorden kleeft een pejoratief (scheldend) aspect (mogelijk slaand op de zang!), anders dan men over het algemeen bij 'dotje' ('klein lief ding') zou verwachten.
Het element wolis ofwel 'een eigen leven gaan leiden' (als Woltots er het eerst was), ofwel het is 'geleend' uit de naam Wolkwert ←.