Athene noctua (Scopoli: Strix) 1769. Kleine inheemse uil, daarom bij Thijsse 1944 Steenuiltje.
Fries Stienultsje, Stienule; gronings Stainoel; achterhoeks Steenoele, Katoele of Liek-oele [Schaars 1989].D Steinkauz. De vogel broedt in holten bijv. in stenen muren, maar bij ons vaker in holle bomen, houtmijten, konijnenpijpen of nestkasten. Het valt dan ook moeilijk in te zien dat de naam oorspronkelijk uit N afkomstig is. Ongetwijfeld is/was in Duitsland en Zwitserland de broed- of verblijfplaats van de vogel meer met steen geassocieerd.
BENOEMNGSGESCHIEDENIS De VK (1618) vermeldt: "STEEN-VVL. Noctua ... sax. steinule." Houttuyn 1762 vermeldt op p.197 "Steen-Uil" (weliswaar onder de naam Strix funerea uit Linnaeus 1758) en zegt: "Hy houdt veel in oude Gebouwen huis, waar van de Naam." Houttuyn verwijst naar Tab.XIX in Jonston 1660, waar de namen "Saxatils" (sic) en "Steinkauz" vermeld staan, welke ws. weer aan (de Zwitser) Gefiner 1557 ontleend zijn. Elders, waar Houttuyn ook de Steenuil op het oog moet hebben (p.207, onder Linnaeus' 11e uil, Strix passerina), schrijft hij: "Hierom heb ik het [Uiltje] liever klein Kat-Uiltje dan Steen-Uiltje geheten . "
B&O 1822 vermelden de naam Steen-Uil niet; de soort wordt ongetwijfeld (als broedvogel namelijk!) bedoeld met hun: "Strix Passerina, L. Het Katuiltje." (p.423). Ook Schlegel 1828 heeft met Strix passerina de Steenuil op het oog (want broedvogel bij ons); hij gebruikt nu de N naam dwerguiltje. Bij Schlegel 1852 is het: "DE STEENUIL".