(1) Officiële friese naam voor de Rietgors ← [Boersma 1972]. Letterlijk staat er: 'Rietmus', en dit is een goede typering, omdat in de broedbiotoop van de Rietgors meestal Riet te vinden is, en omdat de Rietgors niet alleen enigszins verwant is met de Mus, maar er qua kleur ook tamelijk veel op lijkt.
Rietmus, Rietmusse ← in Vlaanderen, Reetmus in Enschede (Ov) alsmede D Rohrsperling, Rohrspatz zijn elders namen voor de soort met de combinatie van 'Riet' met 'Mus'. De oudste hiervan is middelrijns ReydtmUß in Turner 1544 [Suolahti p.108].
De Vries 1911 noemt de naam van het lemma als enige westerlauwerske naam; daarnaast oostfries Reit-Lünink, sylts Reitsparig en helgolands Nïper. Oostfries Reitlünink (1887) [Suolahti 1909]. De Vries 1928 noemt bovendien Thaggefugl ← op Wiedingharde. Albarda 1897 spelt (fries) Reitmosk.
(2) Friese naam voor de Grote Karrekiet [De Vries 1911], een soort die sterker dan de Rietgors aan (dicht) Riet gebonden is, maar niet veel op een Mus lijkt. De naam zou dan ook, volgens De Vries 1928, gegeven zijn omdat de eieren van de soort op die van de Huismus lijken. Hier is wel ietsvan aan [Makatsch 1976].