Mergus serrator Linnaeus 1758. In de Lage Landen komen als wintergast drie soorten Zaagbekken voor, waarvan het Nonnetje ← de kleinste en de Grote Zaagbek ← de grootste is.
De Middelste Zaagbek is dus in grootte de middelste.BENOEMINGSGESCHIEDENIS Bij Houttuyn 1763 waren de Zaagbekken niet zo goed bekend. Zowel bij een afbeelding van een ♂ Grote Zaagbek als bij de behandeling van Linnaeus' Mergus Serrator geeft hij de N naam Langbek (zie Langbek 2) op. Inderdaad is de snavel (=bek) van de Middelste Zaagbek iets langer dan die van de Grote Zaagbek, en doordat hij ook dunner is, lijkt hij relatief nóg langer. Bij B&O 1822 staat: "Mergus Serrator L. De kleine Duiker-Gans, langbekkige Duiker."
Schlegel 1852 geeft op: "de middelste zaagbek". Schlegel 1844 geeft als D naam op Langschnäbliger Säger. Thans is het D Mittelsäger. Ook in andere talen komt in de naam tot uiting dat de Middelste Zaagbek wat grootte betreft een middenpositie inneemt, zoals in Sp Serreta mediana en catalaans Bec de serra mitja. In het zweeds en It wordt het Nonnetje buiten beschouwing gelaten en komt de Middelste Zaagbek als de "kleinere zaagbek" uit de bus: zweeds Smäskrake (zweeds sma 'klein') en It Smergo minore. In Thijsse 1944 wordt de naam Middelste Zaagbek aangehouden (p.75), maar onder de kleurplaat t.o. p.77 staat Middelste Zager, de naam die o.a. ook Brouwer 1953 gebruikt. Ook anno 2004 wordt deze naam nog wel gehoord.