Algemene N benaming voor leden van het geslacht Parus (o.a. Kool- en Pimpelmees) en enkele andere soorten zoals Baard-, Buidel- en Staartmees.
Als volksnaam ook Spechtmees ←.ETYMOLOGIE NMees <mnl mese (c.1285 [VT]); fries Mies(ke); achterhoeks Meze; mndmêse; D Meise <mhd meise <ohd meisa; E Titmouse (mv. Titmice) (volksetymologische aanpassing aan Mouse Muis') <middelengels titmose (c.1400) <titemose (c.1325) <mose (c.1250) <oudengels mase; zweeds Mes, noors Meis, deens Mejse, ijsl Meisa <oudnoords meisingr [-ingr = verkleiningsuitgang]; F Mésange <mf masenge (eind 12e eeuw) <oudnederfr *meisinga, *mesinga. Suolahti 1909 reconstrueert germ *mais-ön; Mackensen 1985 noemt germ *maisa'klein' verwant.
Volgens andere bronnen zijn mogelijk verder nog verwant: oudcornish moelh; welsh mwyalch <*meisalko 'Merel' [AEW]; bretons moualch ‘Merel’ [Suolahti], mouialc’h [vDE]; Lat merula 'Merel' <Lat (*?) misula [vDE 1993]; middelLat misinga (10e eeuw) [NEW 1992].
De (oer)betekenis kan kleine vogel' zijn [AEW 1962; Mackensen 1985; Lockwood 1993], maar dit is niet zeker; het argument ervoor, nl. dat er verband zou kunnen zijn met noors meis 'zwakkelijk' en vlaams mijzen 'verbrijzelen' en mijzel 'brokje', wordt door NEW onzeker genoemd. Zijn de vlaamse woorden ook geen verbasteringen van vermorzelen en mnl morsel 'klein stuk van een verbrijzeld voorwerp'?