Gepubliceerd op 16-11-2020

Kuhls Pijlstormvogel

betekenis & definitie

Calonectris borealis (Cory: Puffinus) 1881, tot voor kort Calonectris diomedea (Scopoli1: Procellaria) 1769 [Sangster et al. 1998]. Eén der grotere Pijlstormvogelsoorten, die in ons land zeldzaam voorkomt.

De soort werd op 26 oktober 1947 voor het eerst in ons land vastgesteld, toen G Bos een dood exemplaar op het strand bij Zandvoortvond (Ardea 35: 240, 1947). De soort was in 1947 in N bekend onder de wetenschappelijke naam Puffinus kuhlii kuhlii Boie 1835, welke naam echter ontstaan moet zijn tussen 1821 enc.1827. De naam is nl. opgesteld door de Duitser Heinrich Boie (1794-1827) en opgedragen aan diens landgenoot Heinrich Kuhl (1797-1821). Beiden overleden op zeer jeugdige leeftijd, en ookbeiden te Buitenzorg (het tegenwoordige Bogor op Java); ze waren daar werkzaam voor het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden. (De Kuhls Pijlstormvogel komt niet in Indonesië voor). Naar Kuhl is de Kuhls Dwergvleermuis Pipistrellus kuhlii (Natterer) genoemd (een soort uit het Mediterrane gebied) en Kuhl zelf beschreef de Franjestaart Selysiusnattereri (Kuhl).De officiële N naam is Kuhls Pijlstormvogel geworden; bij Coomans de Ruiter et al. 1947 was het nog Cory's Pijlstormvogel ←. De naam van Kuhl leeft ook nog voort in deens Kuhls Skrape en zweeds Kuhls Lira (BWP 1,136). Voor de etymologie van Pijlstormvogel zie aldaar.

Over de naam diomedea schrijft Houttuyn 1763 het volgende: "Onder den Geslagtnaam van Diomedea of DIOMEDES-Vogel begrypt LINNAEUS de Vogels niet, welken de Ouden Avis Diomedea genoemd hebben, om dat zy inzonderheid op de Diomedes-Eilanden, thans Tremiti genaamd, in de Adriatische Zee, werden gevonden. Deeze Vogels, naamelyk, worden van de Engelschen Puffins genoemd of Shearwaters, om dat zy langs de Oppervlakte van het Water stryken ..."

De naam Diomedia Avis staat in Jonston 1660 vermeld bij een tekening, die inderdaad vrij sterk gelijkt op een (Kuhls) Pijlstormvogel. Holthaus en Junge schreven over de soort bij Aldrovandi in Ardea 1958. Aangezien Aristoteles (384-322 v. Chr.) en Plinius (23-79) de naam gebruiken (en misschien de vogelsoort in kwestie ook inderdaad min of meer 'kenden'), komt de naam ook voor in Thomas van Cantimpré's Liber de Natura Rerum 1233-1248, en bijgevolg ook in Jacob van Maerlants Der Naturen Bloeme c.1266; vers 1198 t/m 1203 komen in Natura Rerum niét voor, dus heeft Van Maerlant dat uit andere bron.

vs.1195 Diomedice in ware dinc [werkelijk waar] Sijn vogele, die na den coninc Diomedes sijn gheheten, Die menighen ridder dade beten Die menig ridder deden afstijgen Wilen te Troien voer die stede Eertijds voor de stad Troje Met sire groter vromechede. Om tot groter vroomheid te komen [?] Fabelen die hebben inne, Fabels [waar of juist verzonnen?] zeggen Dat Venus makede die godinne Dat Venus deze vogels maakte Dese voghele van sinen ghesellen: Tot gezelschapsdieren van de godinnen Dus hoerment boeke tellen. Zo zeggen de boeken het.

Plinius die seghet dit, Dat si sijn als swanen wit, [Jan van Genten!] Ende van der grote dat es die swane Ze zijn zo groot als een Zwaan.

Oec doet hi ons te verstane: Ook laat hij ons weten, dat Haer oghen sijn roet alse vier; Hun ogen zo rood zijn als vuur;

Ghetande becke scaerp ende fier, Hun getande bek is scherp en sterk;

Daer si die roetzen hol mede maken Ze maken er holen mee in de rotsen Ende neste maken tharen saken. en maken daar hun nest in.

Men seghet, alsi sere mesbaren, Men zegt, dat, als ze erg tekeer gaan Dat dat lant sal vervaren Het land dan zal vergaan Jof dat een coninc sterven sal. Of dat er een koning zal sterven.

Die Grieken minnensi noch al, De Grieken houden van deze vogels, Ende ander volc wilsi scueren: Maar ander volk wil ze vernietigen:

Aldus vintment in scrifturen. Zo staat het in geschriften.

1 Voor Scopoli zie sub Brilstern.

< >