Pagophila eburnea (Phipps: Larus) 1774. In N zeer zeldzame gast uit het Noordpoolgebied.
Wegens de overwegend witte kleur van de volwassen vogels (de jongen zijn wit met zwarte spikkels) heet deze Meeuw zo. Ook ivoor 'elpenbeen' is nl. wit van kleur. Officieel fries Ivoarmiuw ←. E Ivory Gull; D Elfenbeinmöwe (D Elfenbein 'ivoor') <D Eismöwe (c.1900). Sp Gaviotamarfil.Schlegel 1858, p.594 noemt "Larus eburneus Gmel." en geeft een korte beschrijving, maar geen N naam (de soort is dan nog niet in N waargenomen). Schlegel 1844, p.126 geeft D Rathsherr-Möve en F Goëland sénateur voor Larus eburneus. De D naam is afkomstig van (of werd althans gebruikt door) Martens 1675 [Houttuyn 1763 p.147-148]. Houttuyn noemt (als vertaalde naam) Raadsheer ←. Ivoormeeuw in Kist 1954 en NAE 1958.
ETYMOLOGIE ivoor: <mnl ivoor, ivore, ivorie <oudf ivorie (>F ivoire en E ivory) <Lat ebur (eboris) <koptisch ebu 'olifant, ivoor'; sanskriet ibha 'olifant'; hebreeuws ibah 'ivoor' [Weekley 1967]. {N olifant <Lat elephantus <Gr éAé^ag eléphas ‘ivoor, olifant'. Het optreden hierin van het woorddeel elwordt door Weekley 1967 verklaard als een semitisch lidwoord, terwijl vDE 1993 elephas ziet als een zgn. tautologische ss., waarin hamitisch eluen egyptisch -yb de samenstellende delen zijn, die beide 'olifant' betekenen.