Gepubliceerd op 16-11-2020

Grutto

betekenis & definitie

Limosa limosa (Linnaeus: Scolopax) 1758. Eén der bekende N weidevogels, nu in zijn voortbestaan bedreigd door ecologisch onverantwoorde landbouwvoering.

De naam is een bekend voorbeeld van een zgn. zuivere onomatopee (geluidsnabootsende naam). In het voorjaar roepen de vogels "gruut-o-gruut-o-gruut", waarin de [uu] bijna klinkt als [ie]. Een andere onomatopoëtische (volks)naam is dan ook Griet ←. Ernaast oostfries Greta en Grita [NEW 1992 p.220; De Vries 1928 p.97]. Schlegel 1858 noemt naast de officiële naam Grutto ook de volksnaam Grut, welke volgens B&TS 1995 in de Zaanstreek (NH) voorkomt. Fries Grütte bij Gesner 1555 [Suolahtip.283].BENOEMINGSGESCHIEDENIS Vroeg 1764 noemt "GRUTTO of MAARL". Houttuyn 1763 noemt alleen de naam Poelsnep, geen onomatopoëtische naam. Toch bestond die toen (of eerder) al wel: Van Heenvliet (c.1636) noemt de "Maerel oft Gritto" [Swaen 1948]. NV 1770 noemt de namen Grutto, Marel en Marl. De voorloper van fries Skries ← vinden we in een plakkaat van Ernst Casimir van 9 oktober 1628: Schrye ("... de Schryevanghst... vyffhondert Schryen ...") en in HG 1669 ("Die Friesen nennen ihn ein Schrye").

D Uferschnepfe (letterlijk: 'oeversnip'), terwijl de Rosse Grutto Limosa lapponica in het D Pfuhlschnepfe (letterlijk 'poelsnip') wordt genoemd. N Poelsnep voor Linnaeus' Scolopax limosa (nr.10) wordt genoemd door Houttuyn 1763 en Roodhals [Poelsnep] voor Linnaeus' Scolopax aegocephala (nr.13). Daar Linnaeus met Scolopax Lapponica (nr.12) de Rosse Grutto op het oog had (en met Scolopax haemastica, nr.14, een aparte, noordamerikaanse gruttosoort Limosa haemastica), zullen Sc. limosa en Sc. aegocephala wel haast dezelfde soort geweest moeten zijn. Inderdaad voert Schlegel 1858 de wetenschappelijke naam "Limosa aegocephala" voor de Grutto (p.437). De betekenis van aegocephala is: 'Geitenkop' (<Gr aix 'Geit' en Gr kephale 'kop'), een naam bij de oude Grieken, misschien vanwege de gelijkenis van de lange snavel van de Grutto met de sik van een Geit; (vgl. de N volksnaam De dame met het lange gezicht voor de Houtsnip). Deze betekenis is begrepen, want in de landstaal vertaald door de Nederlanders (volksnaam Geitekop), de Belgen (hoewel slechts half begrepen met Geitemelker!) en de Engelsen (met Goat-head) [Houttuyn 1763]. Deze laatste naam leidt tot de bespreking van:

E Godwit, welke naam al in 1544 bij Turner in de gelatiniseerde vorm ("godwittam") wordt aangetroffen. Lockwood 1993 denkt dat deze naam gemodificeerd is door volksetymologische invloeden. Hij gaat hierbij uit van een nietovergeleverde onomatopoëtische basis. De voornoemde naam Goat-head wordt noch door Lockwood, noch door Jackson 1968 genoemd, en is dus, evenals fedoa, een verlorengegane E naam voor de Grutto. Er valt evenwel veel voor te zeggen dat juist Goat-head de basis is geweest voor Godwit. Zo ligt een assimilatie van de t van goat aan de stemhebbende h van head voor de hand en krijgen we de uitspraak ['goudhed].

Volksetymologische verbastering kan vervolgens Godwit ('vernuft van God') hebben doen ontstaan. Gruson 1972 heeft echter een andere verklaring: E Godwit <middelengels god wiht 'goed wezen, goed creatuur' (vergelijk N wicht) waarbij zeker gedacht kan worden aan de grote waarde (in geld) van de soort, want hij was op culinair gebied gewild. De in het bovenvermelde plakkaat van Ernst Casimir genoemde 500 Grutto's en Kemphanen werden aan bescherming onttrokken, omdat dit aantal ieder half jaar naar "den Coninck van Groot Brittannien" moest worden gezonden! Deze consumeerde dan de lading.

{F Barge (a queue noire) sinds 1553 (Belon) <berge (1532) [C&C 1995] en/of ?<volksLat bardea 'Kuifleeuwerik' [Robert 1993]. Deze laatste link is dus niet zeker. C&C zien een relatie met de bard 'keltische minstreel', die tijdens zijn voordracht zijn stem verheft. Zijn stem verheffen doet ook de Grutto (zie boven). Maar misschien is er volgens deze auteurs ook verband met het provengaalseww. barja (=Fbavarder 'babbelen').}

< >