Gepubliceerd op 16-11-2020

Grasmus

betekenis & definitie

Sylvia communis Latham 1787 (1). Eén der (nu!) bekendere Grasmussoorten, broedvogel van half-open terrein met struikgewas in de Lage Landen.

De Grasmus heeft een witte keel, maar is verder nogal grijs (=grauw) van kleur. Hij lijkt veel op de Braamsluiper ←; verschilt van deze o.a. door een roodbruine baan over de vleugels. Houttuyn 1763 noemt Grasmosch als naam voor Linnaeus' "Motacilla curruca" (p.570) (vgl. Graauwzingertje).(2) Algemene naam voor alle leden van het vogelgeslacht Sylvia; in deze betekenis synoniem met 'Grasmussoort' en 'Grasmusachtige'. Deze ruime interpretatie van de naam is niet zo modern als hij lijkt: reeds Gesner [HG p.145] meldde dat er vier of vijf soorten Grafimücken waren. Eber & Peucer 1549 glosseerden grasmucken met "Curruca" en grassmüklein ("alias curruca") met "Atricapilla".

ETYMOLOGIE N Grasmus —middel- en nederrijns Grasmosch en D Grasmücke <Grasemücke (Gesner 1555) <ohd grasemucca (12e eeuw), grasimugga (11/12e eeuw), grasmuc (12e eeuw) en andere varianten [Suolahti].

Suolahti 1909 en Wahrig 1992 interpreteren 'Grasschlüpferin'. In het woord gras(e)muc komt het er op aan of de e wel of niet bedoeld werd.

1. Indien wel, dan kan het eerste element nauwelijks anders geïnterpreteerd worden dan 'gras', wat met de biotoop van Grasmus en verwanten niet echt goed overeenkomt. Het tweede element wordt dan -mücke (=mug).
2. Indien echter de e niet oorspronkelijk was, dan zou het gereconstrueerde woord *grasasmucka minder correct kunnen zijn en een juiste interpretatie van 'gra' (=grau, N grijs) in de weg kunnen staan (vgl. De Jong 1962). Het tweede element wordt door Wahrig 1992 als verwant beschouwd met D schmiegen o.a. 'zich vlijen aan/in' <mhd smiegen '(sich) in etwas eng Umschliessendes drücken; sich ducken' = 'wegkruipen (in)', passend bij germ *smug en idg *smeugh, woorden die o.a. aan N smuigen en smokkelen ten grondslag liggen.

Uitleg 2. impliceert dat in ieder geval één s bij -mücke getrokken moet worden, waarna het dus de vraag is of er nóg een s voor gra(s) overblijft. Het moge duidelijk zijn dat de naam (die ws. urgent werd na 1787, toen Latham duidelijk maakte dat Grasmus en Braamsluiper twee verschillende soorten waren) niet in zijn opbouw begrepen is (ondanks het voorhanden zijn van de naam Braamsluiper ←), wat tot het ongelukkige '-mus'heeft geleid. (Dat het woord mus ← etymologisch in een veel verder verleden ook Vlieg of Mug betekende, speelt geen rol.) Grasmussen (ook in de algemene betekenis, iedere soort uit het geslacht Sylvia) lijken maar weinig op de echte Mussen (Passer). De friese naam Hagekruper (letterlijk 'haagkruiper'; qua benoemingsmotief niet veel verschillend van Braamsluiper) gaat aan de vertaalfout voorbij. De friese volksnaam Hagemosk is dus, wat -mosk 'mus' betreft, weer 'minder geslaagd'.

< >